Een probleem is ook dat biobased een verzamelbegrip is voor de meest uiteenlopende werkgebieden: agro, bosbouw, visserij, chemie, huishoudelijk afval, CO2 en energie. Alles loopt door elkaar heen. Om in deze omgeving echt aan innovatie te doen en synergie te bereiken, heb je mensen nodig die daarmee om kunnen gaan; mensen met verschillende achtergronden, disciplines, inzichten en toekomstvisies, die in staat zijn om samen te werken aan het scheppen van waarde uit biomassa-stromen.
Natuurlijk zijn er in Europa verschillende hogescholen en universiteiten bezig met biobased opleidingen. Het probleem daarbij is, dat dit niet gecoördineerd verloopt. Het wiel wordt waarschijnlijk telkens opnieuw uitgevonden. Welke competenties en vaardigheden de industrie nodig heeft, is ook niet altijd bekend. Dat gaan we in 2019 dan ook onderzoeken met een survey onder de leden van het Bio-Based Industries Consortium.
In feite is het te vergelijken met een onderzoek van SusChem waarbij ik in 2005 betrokken was. Toen al kwam naar voren dat grote chemiebedrijven behoefte hadden aan mensen die niet alleen de traditionele chemische technieken beheersen, maar ook inzicht hebben in economie, financiën, samenwerken en communiceren. De eerste reactie van hoogleraren in 2005 was: “Dit is onmogelijk. Wij leiden excellente onderzoekers op die publicaties behalen en voor patenten zorgen. Daar worden we op afgerekend.”
De wereld is sindsdien veranderd. Niemand gelooft bijvoorbeeld nog dat een ingenieur of een onderzoeker zonder soft skills kan. De vraag is echter: wat is haalbaar in een universiteitscurriculum van een jaar of vier? Ik pleit er dan ook voor dat wij ons richten op de hele onderwijscarrière. Termen als duurzaamheid, hernieuwbaarheid en biobased, moeten mainstream worden in het onderwijs vanaf de basisschool tot aan de master. Het mag niet van een enkele bezielde leraar of lerares afhangen of de biobased economie in de klas aandacht krijgt, het moet een vast deel worden van alle opleidingen in Europa!’