Lees verder
De circulaire bioeconomie in Europa is groter dan we denken, zegt Alain Dufait, directeur van Cargill Starches & Sweeteners. ‘Steeds weer verwijzen naar het Calimero-effect is dan ook misplaatst. Innovaties komen echter alleen tot leven als ze zijn gekoppeld aan consumentenbehoeftes.’
Pierre Gielen

Dufait was één van de sprekers tijdens een bijeenkomst over de rol van de circulaire bioeconomie in de EU, onderdeel van de EU-Industry Days op 5 en 6 februari in Brussel. De dagen zijn bedoeld om te laten zien hoe het industriebeleid van EU bijdraagt aan het leven van de Europese burgers en om input te leveren voor toekomstig beleid.

Onderling verbonden

Volgens Dufait loopt de discussie over de bioeconomie soms achter de feiten aan. Zo wordt er tegenwoordig volop gesproken over de noodzaak van kringlooplandbouw, terwijl die al lang realiteit is, stelt hij: ‘99,5% van de totale landbouwproductie wordt nu al gebruikt.’ Er is alleen geen sprake van een mooie ronde cirkel, maar van een verzameling interconnecties, alle kanten op tussen de primaire productie, food, feed, industrie en energie.

Volgens Dufait is het daarom ook niet zinvol te focussen over slechts één aspect van de primaire productie, namelijk voedsel, en daarbij te spreken over de concurrentie van landgebruik voor food en industrie. Die discussie mist het punt: ze zijn onderling verbonden. ‘We moeten niet vergeten dat nu al 40% van de landbouwproductie naar de industrie gaat.’

Investeringspijplijn

Ook Philippe Mengal, directeur van de Bio-Based Industries Joint Undertaking (BBI JU), benadrukt dat de waardeketens in de biobased industrie zich niet lineair ontwikkelen: ‘In de realiteit is er eerder sprake van een spinnenweb aan onderlinge verbindingen.’

Volgens de nieuwste cijfers (eind 2018) hebben de bedrijven verzameld in het Bio-Based Industries Consortium (BIC) de komende jaren voor in totaal € 5.5 miljard in de pijplijn voor investeringen binnen Europa. In 2014 was dat nog maar € 2 miljard. De biobased industrie is dan ook groot, maar wel gefragmenteerd. Het organiseren van de biobased waardeketens is daarom één van de doelen van de BBI JU, naast het verminderen van de investeringsrisico’s en het bereiken van kritische massa. BBI JU heeft 82 projecten in portfolio waaraan 933 partijen uit 32 landen deelnemen. Bij meer dan 40% gaat het om mkb-bedrijven. Belangrijk, vindt Mengal, omdat dit vaak de technologie-providers zijn, die in deze projecten een kans krijgen om verder op te schalen en aan te sluiten bij de grote industriële spelers.

Bedreigingen

Het BBI JU mag dan gericht zijn op het versterken van de biobased industrie in Europa, toch is dat maar een druppel op de gloeiende plaat, vindt Wim Soetaert, directeur van de Bio Base Europe Pilot Plant in Gent. Hij ziet de biobased industrie als de sleutel naar een duurzame ontwikkeling in Europa, maar constateert wel een aantal bedreigingen.

Ten eerste focust Europa in veel subsidieprogramma’s volgens Soetaert te veel op het stimuleren van basis onderzoek. ‘Daar gaat 90% van het geld naartoe. Als het gaat om de realisatie, geeft de EU niet thuis. Ook zijn de concurrentieregels bij demonstratieprojecten “killing”; internationale bedrijven bouwen na het initiële onderzoek hun productiefaciliteiten elders. De vruchten van al die mooie innovaties vallen buiten Europa.’

Ook de focus van Europa op tweede generatie grondstoffen (zoals lignocellulose) krijgt felle kritiek van Soetaert. ‘Bij iedere call wordt geëist dat dat de processen worden ontwikkeld op basis van afval, niet uit de suikers die veel efficiënter zijn te winnen uit landbouwproducten. Je eist van de olie-industrie toch ook niet dat ze alleen oud asfalt als feedstock mogen gebruiken?’

Een derde probleem is de focus op drop-ins: substituten voor bestaande op aardolie gebaseerde chemicaliën. ‘Dat klinkt aantrekkelijk: het is niet nodig om volledig nieuwe processen te ontwikkelen om biobased drop-ins te kunnen gebruiken. Maar het maakt je wel zeer kwetsbaar, want bij lage olieprijzen wordt er net zo makkelijk teruggeschakeld naar fossiele grondstoffen.’ Soetaert pleit daarom ervoor dat de biobased industrie zijn nek uitsteekt en zich meer richt op nieuwe producten, met nieuwe eigenschappen, voor nieuwe toepassingen.

Mainstream

Martin Behrens van de Duitse Fachagentur Nachwachsende Rohstoffe (FNR) kijkt naar de andere kant naar de biobased industrie: vanuit de consument voor wie biobased nog geen ‘unique selling point’ is. Via het BBI JU Project BioCannDo waarbij hij is betrokken, worden diverse initiatieven opgezet die consumenten vertrouwd moeten maken met biobased producten. ‘Mensen praten namelijk niet over de vraag of bijvoorbeeld een lippenstift van aardolie is gemaakt of van hernieuwbare grondstoffen. Wij willen de discussie daarover aanzwengelen.’

Volgens Alain Dufait interesseert het consumenten ook alleen dat iets biobased is, als dat een duidelijke meerwaarde biedt. Hij wijst op actuele consumententrends zoals de vraag naar gezonde producten, de opkomst van vleesvervangers en de behoefte aan natuurlijke ingrediënten. ‘Maar op zich is er ook niks mee als biobased zo mainstream wordt dat mensen niet eens weten dat het erin zit: go with the flow.’