Dit onderzoek heeft twee doelenā, zegt Jurjen Spekreijse, consultant bij BTG en een van de auteurs van het onderzoeksrapport. āHet eerste is om inzicht te geven in de stand van zaken in de Europese biobased chemie. Het schetst de huidige situatie en laat zien in welke markten biobased een sterke positie heeft, zoals cosmetica en in welke het nog nauwelijks van de grond komt, zoals oplosmiddelen.ā
āHet tweede doel is inzicht te geven in de beschikbaarheid van data. Door vast te stellen welke data goed beschikbaar is en welke moeilijk is te achterhalen, kunnen er vervolgens methodes worden ontwikkeld om de biobased markt beter in kaart te brengen. Daarmee houdt bijvoorbeeld het BioMonitor project zich bezig, waarvan Wageningen University & Research penvoerder is.ā
Kleine steekproef
In het onderzoek werden markttrends bestudeerd in tien categorieĆ«n biobased producten. Daarbij is gekeken naar 50 commercieel verkrijgbare producten, wat neerkomt op gemiddeld vijf per categorie. Ze vormen een steekproef uit een totaal van 350 in Europa geregistreerde biobased producten. Waarom zo weinig? āWe hebben deze selectie gemaakt om het project af te bakenen en tegelijkertijd een zo reĆ«el mogelijk beeld te krijgen van de productcategorieĆ«n. Bovendien zijn onze bevindingen in interviews met experts binnen iedere productcategorie besproken en gevalideerd.ā
Producten die BTG zelf ontwikkelt (zoals het door Foreco op de markt gebrachte NobelWood en FaunaWood, een alternatief voor tropisch hardhout dat wordt gemodificeerd met een fractie van pyrolyse-olie) vallen overigens niet binnen de onderzochte productcategorieĆ«n. āHierdoor heeft de consultancy-afdeling de studie objectief kunnen uitvoeren.ā
Resultaten
In totaal is nog maar 3% van alle chemicaliƫn in Europa biobased (4,7 Mton per jaar). Maar de verschillen zijn groot. Zo hebben cosmetica en oppervlakte-actieve stoffen met 44% resp. 50% aandeel biobased een ruime voorsprong op alle andere categoriƫn. Op de derde en vierde plaats staan synthetische vezels met 13% en verven, coatings en kleurstoffen met 12,5% biobased. Alle overige categoriƫn komen niet boven de 9% uit. Hekkensluiters zijn de biopolymeren met slechts 0,4% in de totale polymerenproductie van 60.000 kton per jaar in de EU en de platformchemicaliƫn; daarvan is 0,3% biobased, op een totale Europese jaarproductie van 60.791 kton.
BulkchemicaliĆ«n, zoals platformchemicaliĆ«n en oplosmiddelen, zijn dan ook goedkoop. Ze kosten in het algemeen rond de ā¬ 1 tot ā¬ 2 per kilo, wat innovatie niet echt stimuleert. Maar ook de prijzen van de meeste andere biobased producten zijn aan de lage kant (rond ā¬ 10 per kilo), op enkele uitzonderingen na. Alleen de meer gespecialiseerde producten voor bijvoorbeeld cosmetica en persoonlijke verzorging zijn over het algemeen duurder.
Geringe groei
Bij ongewijzigd beleid zal de vraag naar biobased producten dan ook niet snel groeien, verwachten de onderzoekers. Zij schatten de gemiddelde jaarlijkse groei op 3,6%. In absolute aantallen is de meeste groei te verwachten in de markt voor oppervlakteactieve stoffen, omdat deze markt al groot is. Platformchemicaliƫn en lijmen zullen naar verwachting het hardst groeien in relatieve termen, met 10% per jaar. De markt voor groene oplosmiddelen en biobased smeermiddelen groeit naar verwachting niet veel, omdat het produceren van biobased alternatieven in deze markten een lage prioriteit heeft.
Wat de laag blijvende groei mede verklaart is dat de productiekosten van biobased producten nog steeds hoger zijn dan die van vergelijkbare āfossieleā producten. Ook worden investeringen in de commerciĆ«le productie van sommige biobased chemicaliĆ«n als risicovol beschouwd. De overheid kan daar via beleidsinterventies wat aan doen, bijvoorbeeld door investeringsstimulansen, zoals subsidies, leningen en garanties. Andere denkbare opties zijn volgens de onderzoekers fossiele chemicaliĆ«n duurder maken via een koolstofheffing, of het gebruik van biobased chemicaliĆ«n verplicht stellen in bepaalde industrieĆ«n.
Belgiƫ koploper
Een opmerkelijke bevinding in het onderzoek is dat de Europese lidstaten die in de biobased productie aan kop lopen, bijna uitsluitend uit het Noordwesten van de EU komen. BelgiĆ«, Duitsland en Frankrijk staan in wisselende volgorde in de top drie. Van Duitsland en Frankrijk is dat gezien de omvang van die landen wel begrijpelijk, maar hoe kan het dat BelgiĆ« zoān sterke positie inneemt?
āDeze top 3 geeft een iets vertekend beeld, maar BelgiĆ« heeft wel degelijk een sterke positie dankzij de aanwezigheid van grote bedrijven als TFC en Solvayā, legt Spekreijse uit. āNederland scoort ook goed, maar komt in deze telling vaak net onder de top 3 uit. Voor een goed voorbeeld zou ik echter vooral naar ScandinaviĆ« kijken. Dat neemt, ondanks een relatief kleinere chemie, toch een behoorlijke positie in de biobased wereld in. Overigens blijkt niet uit deze studie welke unieke positie Nederland kan innemen. Met Rotterdam als haven en een sterke chemische industrie is er veel mogelijk met betrekking tot importeren van grondstoffen uit de landen om ons heen en het omzetten en verkopen van biobased chemicaliĆ«n en producten.ā