Lees verder
Hoe kijken vertegenwoordigers uit de agrofood, chemie/maakindustrie, onderzoek en overheid tegen de biobased economy aan? In dit nummer hebben we Roel Bol en zijn opvolger Jan Nieuwenhuis. Beide heren kijken respectievelijk terug op en blikken vooruit naar hun tijd bij ‘de BBE-club’ binnen het ministerie van EZ. We doen dit op de volgende aspecten:

Roel Bol

  1. Belemmerende/stimulerende wetgeving

    ‘Bedrijven lopen nog steeds tegen bepaalde wetgeving op, zoals de afvalwetgeving op verschillende niveau’s (landelijk, EU). Deze wetgeving is niet uit de lucht komen vallen, zie de eerdere affaires met dioxine of BSE. Om deze regelgeving te versoepelen, moet wel de veiligheid voor mens en dier voorop staan. Laat onverlet dat er wet- en regelgeving is die het ontwikkelen van biobased business in de wielen rijdt. We hebben de afgelopen jaren, in nauwe afstemming met het bedrijfsleven, geïnventariseerd welke knelpunten er lagen, waarna er een shortlist is gemaakt met de meest urgente. Heel wat knelpunten in de Nederlandse wetgeving zijn en worden aangepakt, deels via de Green Deals, maar ook de provincies en het ministerie van I&M hebben een actieve rol.’

  2. Innovatiebeleid

    ‘Een van de grootste successen is dat biobased economy een erkende plek in het bedrijvenbeleid heeft gekregen, maar bovenal bij veel bedrijven zelf. Ook in de EU is biobased geland, zie ook de aandacht binnen Horizon 2020. In relatief korte tijd is de bbe volwassen geworden, om het zo maar eens te zeggen. Ik vind niet dat we ons in Europa teveel richten op fundamenteel onderzoek, er is meer dan voldoende aandacht voor valorisatie van toegepast onderzoek, bijvoorbeeld op gebied van bioraffinage of katalyse. Wel zullen we moeten waken voor een te grote focus op energie, waardoor de hogere verwaardingen van biomassa in de knel komen. In het Energieakkoord is een referentie naar cascadering opgenomen. Dat is in ieder geval een positief signaal.’

  3. Overheid als launching customer

    ‘Een consistent beleid dat op een consequente manier wordt geïmplementeerd, is zeer belangrijk. Voor je dit omzet in wet- en regelgeving, zul je je moeten oriënteren wat er in de wereld gebeurt en moet je kijken naar zaken als aanbod en gedegen (inkoop)criteria. Een absolute voorwaarde is voldoende aanbod. In veel productgroepen is dat nog niet het geval. In de bouw begint het aanbod toe te nemen, waardoor op termijn de kans groter wordt dat deze producten in bouwbestekken voor publieke gebouwen worden opgenomen. Het is meer een ingroeimodel, waarbij biobased producten langzamerhand instromen. Ik zie weinig heil in het stimuleren van biobased vervangers van laagwaardige toepassingen zoals boodschappenzakjes. De toekomst is aan hoogwaardige materialen die marktgedreven zijn en niet overheidsgestuurd.’

    Jan Nieuwenhuis

  1. Belemmerende/stimulerende wetgeving

    ”Biobased producten staan bij de marktintroductie al op achterstand ten opzichte van fossiel”. Een uitspraak die ik al vaak heb gehoord. Het is belangrijk te toetsen of en hoeverre het level playing field uit het lood staat. We zijn daarom bezig met drie onderzoeken op een viertal terreinen. Nog voor de zomer hebben we dan een beeld dat van invloed kan zijn op het beleid. Een ander actueel hangijzer is de afvalwetgeving. I&M heeft in januari de invulling van het programma Van Afval Naar Grondstof naar de Tweede Kamer gestuurd. Dat is heel belangrijk om meer biobased toepassingen mogelijk te maken. Op Europees niveau zie ik zeker ruimte in de (raam)wetgeving om bepaalde reststromen niet meer als afval te bestempelen. Economische Zaken wil daar samen met I&M hard aan trekken.’

  2. Innovatiebeleid

    ‘Praat je over innovatie, dan kom je zeker ook uit op het Topsectorenbeleid. Gelukkig werpen steeds minder bedrijven en kennisinstellingen een blik over hun schouder, maar kijken zij vooruit, naar het Topsectorenbeleid. Bedrijven en onderzoeksinstellingen kennen elkaar steeds beter, programmeren samen het onderzoek voor de toekomst en zorgen voor de financiering. Zij worden daarbij gestimuleerd door een premie van Economische zaken: 25 procent over de private bijdragen. Essentieel is de cross-sectorale samenwerking. Mijn ambities op dit punt is dat de bedrijven en kennisinstellingen die samenwerken in de Topsectoren Agri- Food, Chemie, Energie (en wellicht ook Tuinbouw & Uitgangsmaterialen en LSH) een grootschalig cross-sectoraal programma van acht tot twaalf jaar ontwikkelen. Economische Zaken kan dan uit de Toeslagregeling hier een extra kop op zetten.’

  3. Overheid als launching customer

    ‘Overheidsinstellingen kunnen met hun inkoopbeleid helpen de markt voor biobased producten een kickstart te geven. Dan moet duidelijk zijn wat de (milieu)voordelen van (deels) biobased producten zijn, zonder dat producenten op hoge kosten worden gejaagd. We zullen hier een pragmatische modus in moeten vinden. Nu al wordt biobased binnen het rijk onder de aandacht gebracht. De ervaring leert dat zo’n aanpak zijn weg vindt naar andere overheidsinstellingen. Tot slot wil ik nog benadrukken dat niet alleen de overheid een rol heeft als launching customer, maar dat ook meer bedrijven die verantwoordelijkheid kunnen nemen.’