Lees verder
Op papier kan de overheid met haar inkopen een flinke boost geven aan de biobased economie. De praktijk is weerbarstiger. Complexiteit, de dominantie van circulariteit en gebrek aan bewijsvoering staan in de weg. Opmerkelijk is dat juist een behoudende sector als de Nederlandse Grond-, Weg- en Waterbouw (GWW) het voortouw neemt. Wat werkt wel of niet?
Marjolein Roggen

Elk jaar besteedt de overheid zo’n 70 miljard euro aan inkoop. Daar kun je veel duurzaamheid mee bereiken. Aan goede wil en akkoorden geen gebrek. Van ministeries en provincies tot gemeenten en van Rijkswaterstaat tot waterschappen, overal staat duurzaamheid en circulariteit hoog op de inkoopagenda. Meer dan 160 overheden hebben het manifest Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) ondertekend, actieplannen geformuleerd en Green Deals vinden gretig gehoor. “Met het beleid is niets mis”, verzekert Robbert Naus van Dura Vermeer. “Maar er gaapt een groot gat tussen beleid en uitvoering. Als het eenmaal een project wordt, krijg je te maken met projectleiders, tijd en budgetten.” Dan stagneert het.

Ondergesneeuwd

Voor biobased inkopen is de situatie nog nijpender. Biobased inkopen is een van de MVI-thema’s. In de documenten zoals de MVI-actieplannen vind je daar weinig van terug en in de praktijk nog minder. Volgens gegevens van overheden zelf blijft het aandeel steken op 2-3 procent. Voor circulair inkopen is dat drie keer zo veel (zie kader).

Biobased inkopen lijkt juist het slachtoffer te worden van de populariteit van maatschappelijk verantwoord en circulair inkopen. “Je ziet een verschuiving van biobased naar circulaire economie, CO₂-reductie en energie,” vertelt Martin Scherpenisse van de provincie Zeeland, die sinds 2013 pioniert met biobased inkopen. “Biobased inkopen raakt op de achtergrond. Ik vind dat geen goede zaak. Biobased inkopen is juist nodig om circulaire doelstellingen te bereiken. Het verbaast me dat dat verband niet voor iedereen duidelijk is.” Diederik Heij van expertisecentrum aanbesteden PIANOo ziet dat ook gebeuren: “Door circulair inkopen raakt biobased absoluut ondergesneeuwd. Biobased is geen doel op zich. Daarvoor moet je heel erg oppassen. Het moet een toegevoegde waarde hebben. Circulair is de taart, biobased de kers. Toch zal het uiteindelijk om een groot aandeel biobased materialen moeten gaan als je fossiele grondstoffen wilt vervangen.”

Complex

Het is voor inkopers best lastig om het goed te doen. Maatschappelijk verantwoord klinkt voor de gemiddelde ambtenaar vertrouwder dan biobased. “Biobased inkopen is complex”, verklaart Heij. “Experts gaan heel snel in scheikundige termen praten. Als je daar niet mee vertrouwd bent, haak je snel af.” Scherpenisse herkent dat. “Een inkoper kan wel tegen een architect zeggen dat hij biobased materialen moet gebruiken, maar de kans is groot dat hij geen idee heeft wat geïnstalleerd wordt.”

Die complexiteit verklaart mogelijk dat de meeste projecten uit de GWW- en bouwsector komen. Van de 35 initiatieven genoemd op de MVI-biobasedkaart van PIANOo komen 18 uit de GWW, 9 uit de openbare ruimte en 2 uit de bouw. “Eigenlijk gek”, zegt Naus. “Het is een conservatieve sector. Het is moeizaam om nieuwe dingen van de grond te krijgen.” Volgens Heij komt dat grote aandeel omdat er veel ingenieurs werken. “Die zijn eerder geneigd tot biobased inkopen. Instanties als Rijkswaterstaat en Rijksvastgoed hebben vaak eigen kennisafdelingen. Zij zijn bepalend voor welke richting wordt ingeslagen.” Volgens Heij en Scherpenisse gaat het bovendien om grote volumes waarmee relatief veel duurzaamheidswinst te halen valt. “We kijken waar we de meeste impact kunnen maken”, aldus Scherpenisse. “En je wilt daar ontwikkelen waar het zichtbaar is. Het is voor iedereen mooi om een biobased weg te openen.”

Niettemin blijft biobased inkopen ook in deze branches een klein bestanddeel. Heij: “Men ziet voor de technische cyclus eerder mogelijkheden om duurzaamheidswinst te halen dan voor de bio-cyclus. Toch is die winst ook te halen als je fossiele materialen vervangt door biobased materialen.” Naus erkent dat: “Als we de mogelijkheid krijgen, nemen we het mee, maar het blijft bij een paar opdrachtgevers die willen experimenteren.”

Sluiten vraag en aanbod eigenlijk wel voldoende op elkaar aan? Naus: “Ik denk het wel. Voor opdrachtgevers spelen vooral klimaat- en circulaire doelstellingen. Voor ons geldt bijvoorbeeld ook dat bitumen voor asfalt schaarser worden, omdat raffinaderijen steeds meer andere producten uit olie halen. Daarom moeten we op zoek naar alternatieven. Ook al is het vanuit verschillende overwegingen, we vinden elkaar wel.”

Met het beleid is niets mis. Maar er gaapt een groot gat tussen beleid en uitvoering

Opschaling

Opschaling, daar moeten we naartoe, benadrukken de betrokkenen. “We moeten het punt van inspirerende voorbeelden verlaten en toe naar meer massa en professionele bestekken,” zegt Heij. Volgens Scherpenisse is het aanbod is niet ver genoeg ontwikkeld. Elke productgroep heeft ondertussen wel iets, maar het ontbreekt aan massa. “Het eerste project is makkelijk”, vult Naus aan. “Dat levert voor beide partijen veel publiciteit op. Het tweede en derde project lukt ook nog wel. Maar het vierde tot het oneindige project, zie ik nog niet echt gebeuren. Dan krijg je te maken met de prijs, beschikbaarheid, koudwatervrees. Als biobased materialen onomstreden zouden zijn, de kwaliteit even hoog en goedkoper dan fossiele varianten, dan lukt het binnen een jaar. Dat is dus niet zo.”

Hoe dan? Want wordt niet al jaren over opschaling gesproken? Wat volgens Heij echt helpt zijn de 13 Buyer Groups Duurzaamheid die begin 2020 van start zijn gegaan. Daarin werken het Rijk, IPO, VNG en het UWV aan een gezamenlijke marktvisie en -strategie om een productcategorie te verduurzamen. Ze willen zo een helder signaal aan de markt afgeven “Je moet het samen met de markt doen,” verzekert Heij. Naus onderschrijft dat. Zo is de wegenbouwer betrokken bij het project Chaplin om lignine in asfalt te verwerken.

“Een collectief van opdrachtgevers, opdrachtnemers en kennisinstituten onderzoekt de technische én commerciële kanten. Gemeenten is gevraagd om proefvakken ter beschikking te stellen. Over twee jaar kunnen we zeggen of de kwaliteit hetzelfde is. Dan wordt het aan alle opdrachtgevers aangeboden. Dat is de juiste methode.” Dura Vermeer heeft ook een kilometer biobased weg van de N213 in Noord-Holland aangelegd. “Het is goed van de provincie dat ze het gewoon doet,” stelt Naus. “Onderzoek moet uitwijzen hoe het de komende jaren gaat. Als schade optreedt, gaat ze echt niet 10-20 jaar wachten. Wij zijn bovendien verplicht om als we iets nieuws hebben dat aan te bieden. Het is een proeftuin van tien jaar en dus veel meer dan een demoproject.”

Testen noodzakelijk

Bij een rotonde in de provinciale weg N62 (Tractaatweg) in Zeeuws-Vlaanderen was het de aannemer die met biobased hekken met richtingspijlen kwam. Scherpenisse: “Aan ons nu de taak om te testen of deze hekken niet kromtrekken, wegwaaien of te pletter worden gereden. Als je die hekken in duizend stuks kunt produceren, zijn ze zelfs goedkoper dan normale hekken. Daar komen de lagere transport- en plaatsingskosten nog bij.” Omwille van de opschaling, pleit Scherpenisse dan ook al jaren voor een database met biobased producten. “Als je niet weet wat er te koop is, kun je er ook niet naar vragen. Zonder database moet je alle leveranciers af.”

Met opschaling wordt het crucialer dat een product aantoonbaar biobased is. “Als je niet weet wat het is, heb je specialisten nodig die je kunnen vertellen of het product biobased is”, aldus Scherpenisse. “Want ineens zeggen alle leveranciers dat hun product biobased is. Dat moet je kunnen testen.” Naus merkt dat ook: “Als je houten geleiderails maakt of verkeersborden van gelamineerd bamboe, is dat zichtbaar. Lignine in asfalt is dat niet. Als je als opdrachtgever puur vraagt om biobased bindmiddel dan beweren ineens allerlei leveranciers dat dat zo is. Hoe controleer je dat? Je moet een certificeringssysteem hebben om cowboygedrag uit te sluiten. Dat vrees ik niet zozeer bij een proefvak maar wel bij grotere projecten.”

Als je niet weet wat er te koop is, kun je er ook niet naar vragen. Zonder database moet je alle leveranciers af

Verplichting in inkoop

Wordt het geen tijd voor een inkoopverplichting? Er is een verschil tussen een verplichting van het rijk en overheden die een minimumeis stellen. Het rijk stelt nu geen bepaald percentage biobased materiaal verplicht. Overheden hebben weliswaar een manifest ondertekend, maar daar worden ze niet op afgerekend. Een verplichting van bovenaf werkt, maar het is natuurlijk beter als er decentraal een wens en noodzaak is om samen met de markt biobased in te kopen.” Scherpenisse ziet de druk vanuit de landelijke politiek toenemen. “50% circulair in 2030 is echter geen provinciaal doel. Het Interprovinciaal Overleg IPO werkt wel aan een bestuurlijke opdracht aan alle inkopers om circulair aan de slag te gaan. Ik vind dat biobased daar deel van moet zijn. Het gaat echt niet lukken om dat in elke provincie verplicht te stellen; het staat nu eenmaal niet overal even hoog op de prioriteitenlijst.”

Biobased is geen doel op zich. Daarvoor moet je heel erg oppassen. Circulair is de taart, biobased de kers

Helpt een verplichting die vanuit de organisatie zelf komt? Heij: “Een inkoper kan een harde eis opnemen voor biobased materiaal. Dat is zwart-wit. Hij kan het ook als gunningscriterium opnemen waarbij biobased een van de duurzame alternatieven is. Overheden nemen het vaker als eis op dan als gunningscriterium. Als je het als eis opneemt, sluit je andere alternatieven uit die wellicht duurzamer zijn. Daar worstelen overheden mee.” Scherpenisse zit daar niet zo mee. “We vragen het echt uit. Bij alle aanbestedingen boven € 50.000 bekijken we of het mogelijk is om biobased in te kopen. Het is een bewuste keuze om een biobased alternatief voor te schrijven. Ook al mag dat misschien niet. We geven veel subsidie en helpen startups. Dat heeft niet zoveel zin als je er vervolgens niet naar vraagt.” In het vierjarige Zeeuwse actieplan stond een minimum van twaalf biobased projecten. Dat zijn er na drie jaar al veertien. “Twaalf is niet mega veel”, zegt Scherpenisse, “maar het College moet echt verantwoording afleggen.” Volgens Naus werkt een verplichting per definitie. “Maar is dat op dit moment zinvol? We weten nog onvoldoende van biobased materialen. Op een gegeven moment zou een opdrachtgever het kunnen verplichten. Daar geloof ik wel in. In het begin zou je een boost kunnen geven met gunningscriteria. Daarmee stimuleer je bedrijven. Op termijn kun je het als eis opnemen. En dan wordt het standaard.”

Blijven vragen

Het duurt allemaal lang. Kan het niet sneller? Heij: “Je moet op een heel andere manier gaan inkopen. De vertaalslag maken naar de organisatie en naar budgetten kost tijd. Het aanbestedingsproces moet op zijn kop. Inkopers moeten verder kijken dan de aanschafprijs en ook cobenefits meenemen: winsten die zich verder in de levensduur uitbetalen en de maatschappelijke kosten. Dankzij EMVI-criteria is de aanschafprijs al wel steeds minder dominant. Het organiseren van circulariteit is belangrijk. Alleen aandacht voor de biobased oorsprong is onverstandig als je niet vooraf hebt geregeld hoe het materiaal na de gebruiksperiode hergebruikt of gerecycled wordt. Dat heb je niet in 1-2 jaar geregeld.”

Van Scherpenisse mogen de doelstellingen van zijn provincie nog scherper. “Als overheid moet je wel de vraag blijven stellen naar biobased producten. Anders gaan initiatieven weer kapot, zoals bij de biobased scooter. Dat vond iedereen prachtig maar het bleef toch een gadget. De leverancier is alweer failliet helaas.” Het is niet zo erg als het langer duurt, vind Naus. “Dat is niet mijn wens maar ik begrijp het wel. Je moet het de kans geven om te groeien. Het hoeft niet in één keer. Ik ben helemaal niet bang dat het niet de goede kant op gaat.” Scherpenisse: “Wij gaan gewoon door.”