Lees verder
Geld genoeg. Dat is wat je hoort als het gaat om de financiering van innovatieve projecten. Geldt dat ook voor biobased en circulaire projecten? Het loopt in elk geval niet storm. Dat heeft alles te maken met het eigen karakter van deze sector. Dat is nog geen reden om de handdoek in de ring te gooien.
Marjolein Roggen

Goed nieuws. Chemiebedrijf Avantium opende half juli in Delfzijl een proeffabriek die houtsnippers en resthout verwerkt tot suikers voor de chemie. De proefinstallatie kost zo’n €10 miljoen. In 2022-2023 moet dit resulteren in een commerciële fabriek van €100 miljoen. Nu heeft Avantium kapitaalkrachtige partners als Akzo Nobel, RWE, Chemport Europe en Staatsbosbeheer achter zich staan en ook de provincie Groningen heeft €1,8 miljoen bijgedragen. Toch zijn nieuwe partners, en vooral investeerders, nog hard nodig.

Investeerders

Het is duidelijk dat het commerciële succes van biobased bedrijven staat of valt met investeringen van grote partijen. Gebeurt dat ook? “Als grootste private investeerder ziet de chemie dat ze in CO₂- reductie moet investeren”, aldus Emmo Meijer, boegbeeld van de Topsector Chemie. “Biobased projecten zijn daarbij niet dominant, maar horen er wel in thuis. Aan de rand zijn wel initiatieven, maar in het hart van de industrie gebeurt nog weinig.”

Van de kant van venture capitalists loopt het evenmin storm. Volgens Willem Sederel van Biobased Delta zijn er minstens 60 private investeringsfondsen. “Daarvan gaat 60-70% naar ICT en Hightech. Ook in nieuwe medicijnen wordt veel geïnvesteerd. De paar fondsen die overblijven, beleggen vaak in nieuwe productiemethoden zoals 3D-printen. Door die concurrentie is het voor biobased bedrijven moeilijk om private financiering binnen te halen.”

Volgens Guus Verhees van NBI Investors beleggen inderdaad niet heel veel investeerders in biobased projecten. “Het worden er wel steeds meer, maar we vallen niet over elkaar heen. Dat is onhandig. Met medefinanciers heb je meer geld, zit er meer ervaring om tafel en kun je samen de lasten dragen als het tegenvalt.” En grote banken hechten weliswaar steeds meer belang aan de financiering van circulaire projecten, maar je moet goed zoeken naar biobased projecten.

Lager rendement

Dat heeft zijn redenen. Te beginnen met de business case en het rendement. “Het is heel simpel”, zegt Hein Brekelmans van de Sustainable Finance Desk van ABN Amro. “Ondernemers moeten met een goed business plan komen. Als de business case niet rond te rekenen is, financieren we niet. We blijven een bank.” Dat lijkt nu net het probleem. “De projecten zijn niet rendabel te krijgen”, aldus Meijer. “Bedrijven investeren niet als het rendement negatief is. De business case is hopeloos. Dat komt omdat de prijs van CO₂ nu €10-20/ton is terwijl die €100-150/ton zou moeten zijn als de ecologische footprint van fossiel-gebaseerde processen zou worden meegenomen. Commercialisatie komt daarom niet echt van de grond, hooguit in een niche. We worstelen enorm met de onrendabele top.”

Dat gegeven schrikt ook andere investeerders af. “Biobased projecten zijn niet het eerste waar je aan denkt als venture capitalist”, weet Verhees. “Het duur langer, het kost meer en het levert vaak minder op vergeleken met investeringen in bijvoorbeeld software. Bij gewone projecten geldt een termijn van 4-5 jaar waarop je rendement moet maken. Bij biobased is dit eerder 7-8 jaar. Na die 7-8 jaar moet iemand anders bereid zijn om te betalen voor wat je hebt opgebouwd. Uiteindelijk bepaalt de markt of dat het allemaal waard is. Het rendement is bovendien lager. Je moet sowieso een fabriek bouwen, waarbij de investering in staal niet goed rendeert. En al die jaren dat je bezig bent met opschaling, heb je minder rendement. Ondernemers en investeerders moeten zich niet rijk rekenen.”

Risico’s in keten

Inherent aan biobased projecten zijn de risico’s in de keten. “Het begint met de grondstof en de opbrengst”, aldus Sederel. “Investeerders vragen zich af: wat weten we ervan, is er wel genoeg? Hoe zit het met seizoensgebonden gewassen zoals suikerbieten en aardappelen? Wat ook niet helpt is dat de meningen van deskundigen uiteenlopen. Logisch dat investeerders denken: ik wacht nog wel even.” Verhees: “De grootste uitdaging is om te zorgen dat de keten werkt. Je bent afhankelijk van elkaar. En dat wil je eigenlijk niet als ondernemer. De kwaliteit en hoeveelheid grondstof luisteren nauw en die zijn niet vanzelfsprekend omdat het organisch materiaal is. Bovendien zijn er geen twintig partijen bij wie je terecht kunt.”

Waarom lijkt het Avantium in Delfzijl wel te lukken? “Ze hebben een goede grondstof gekozen”, meent Sederel. “De massabalans klopt. Het materiaal kun je toepassen voor verpakkingen maar ook voor textiel en andere hoogwaardige producten.” Ook Meijer is optimistisch. “Dit zou best wel eens kunnen lukken. Het proces is een doorbraak. Avantium beschikt over solide expertise, goede ideeën, een goed team en voldoende grondstof.”

Kennis

Er zijn meer uitdagingen. “Om de haalbaarheid goed in te schatten en te vertrouwen dat je investering wat oplevert, moet je ervaring met de techniek hebben en de markt kennen”, verzekert Verhees. “Het gaat om complexe processen. Voor veel investeerders is biobased een black box.” Sederel deelt die mening. “Als financier moet je er absoluut verstand van hebben. Je ontwikkelt nieuwe eigenschappen en daarmee loop je meer risico. Je moet in elk geval de chemie snappen. Je ziet dan ook dat veel investeerders een achtergrond hebben bij Shell, Akzo of DSM.”

Beleggen met impact

Redenen genoeg om je als investeerder niet aan biobased projecten te wagen. Toch zijn ze er wel. Zo beheert NBI Investors het investeringsfonds Shift Invest. Kenmerkend voor dit fonds is de combinatie van ecologische impact en financieel rendement. “Onze kracht is dat we beschikken over de nodige ervaring en kennis van biobased processen, ondernemersexpertise en financiële kennis,” verklaart Verhees. Aan dit investeringsfonds doen de provincie Gelderland, de Rabobank, universiteiten, Menzis en WNF mee. “Met dit fonds van €32 miljoen kunnen we 10-15 bedrijven financieren. De portefeuille is voor een groot deel gevuld. We zijn nu bezig de financiering voor een vervolgfonds op te halen voor (bredere) circulaire projecten.” Slechte ervaringen met biobased projecten heeft Verhees niet. “Bij venture capital gaat altijd een deel mis. Bij biobased bedrijven heb ik dat nog niet meegemaakt. Het zijn natuurlijk wel lange trajecten.”

Venture capitalists bouwen mislukkingen in. Hebben banken dan wel iets te zoeken in biobased projecten? “Ja, volmondig ja”, zegt Brekelmans. ABN AMRO heeft de ambitie uitgesproken om in 2020 met minimaal 100 deals, een miljard euro aan circulaire bedrijfsmiddelen te financieren. “Sinds half 2017 hebben we 22 circulaire deals gesloten met een waarde van €160 miljoen”, vertelt Brekelmans. “Hiervan zijn er twee biobased.” Voor onder meer die inzet heeft de bank in februari de Circular Investors Award van het World Economic Forum in de wacht gesleept.

Eisen bijstellen

Willen banken echt meedoen, dan moeten ze hun koers verleggen. “Een bank kan niet zomaar spaargeld in een project met een laag rendement stoppen”, weet Verhees. “Ze kunnen wél eigen vermogen in een investeringsfonds zetten. Zo participeert de Rabobank in Shift Invest. Dat is een andere financiële structuur. Ze krijgen geen rente maar aandelen.” Brekelmans: “ABN Amro is een bank met een moderate risk profile. Dat gaan we niet ineens veranderen in een high risk profile. We hebben een fonds in het leven geroepen van tientallen miljoenen euro’s om nieuwe businessmodellen te ondersteunen, waarbij we bereid zijn iéts meer risico te nemen. Als er geen enkele track record is of geen proof-of-concept, doen we het niet.” Er zit wel enige rek in. “We hebben NNRGY, dat olifantsgras omzet in plastic, gesteund met een startlening van €1,5 miljoen. Als dat niet circulair was geweest en de technologie niet zo veelbelovend, dan hadden we dat veel te vroeg gevonden. Bij een ander duurzaam project hebben we de rendementstermijn verhoogd naar twaalf jaar. Als we iets moois zien, iets waarvan de goedheid afdruipt, zijn we bereid om de eisen aan te passen. Maar we willen ons geld wel terugkrijgen. Als het een mooi maar niet financierbaar project is, verwijzen soms door naar onze informal investors club.”

“Van banken moeten we het daarom niet hebben”, meent Sederel. “Ze willen wel een lening met garantie verstrekken, maar ze investeren niet in biobased bedrijven. Dat kan niet vanwege hun huisregels: de risico’s zijn te hoog. Biobased bedrijven kúnnen geen track record of een trouwe klantenkring van tien jaar aantonen. Banken hebben wel een positieve houding, maar naar wat ik hoor is het verloren tijd: ze mogen het niet.” Datzelfde geldt volgens Sederel voor pensioenfondsen. De voorzitter van Biobased Delta was president-commissaris van PGGM. “PGGM is wel geïnteresseerd in duurzaam beleggen. Dat willen de leden ook. Maar ze willen ook zekerheid over hun pensioen. Dat ligt heel gevoelig en leent zich dus niet zo goed vanwege de hoge risico’s.”

Ook de industrie zal water bij de wijn moeten doen. “Verduurzaming is niet langer een mooie droom, maar een harde target die de overheid oplegt. Als de industrie lagere rendementen accepteert, kan dat een eerste stap zijn,” denkt Meijer. “Het zou best een redenering kunnen zijn om de gangbare payout time van vijf jaar te verlaten.”

Aan zet

De overheid en industrie zijn het eerste aan zet, meent Meijer. Private investeringsfondsen komen pas in beeld als de barrières zijn weggenomen. “Het kan niet anders dan dat de overheid en de grote industrie samen die stap zetten. We komen in een verlammende situatie als het veld niet in beweging komt. De industrie zou nu al moeten rekenen met een veel hogere CO₂-prijs. Laten we daarmee alvast beginnen.”

Verhees wijst eveneens naar de overheid. “Je hebt partijen nodig die het belangrijk vinden dat de samenleving circulair wordt. De politiek moet daar in sturen. De provincie Noord-Holland (PDENH), Amsterdam (AKEF) en de Amsterdamse haven nemen daar al het voortouw in met de financiering van de fabriek van ChainCraft in de haven van Amsterdam. Als de overheid er geen geld in stopt, dan komt er ook moeilijk privaat geld. De verhouding risico/rendement is dan gewoon niet goed genoeg.”

“Je hebt niet genoeg aan private investeerders,” meent ook Sederel. “Je hebt alle hulp nodig.” Over de investeringsinstelling Invest-NL van de rijksoverheid is nog veel onduidelijk. Sederel is vooral enthousiast over de provincies die via hun regionale ontwikkelingsmaatschappijen biobased projecten stimuleren. “BOM Brabant Ventures bijvoorbeeld staat hier erg voor open. Ze gedragen zich als venture capitalists en zoeken de samenwerking met private investeerders.” Jemy Pauwels van Oost NL ziet evenzeer een rol voor zijn organisatie om voorop te lopen. Oost NL beheert tien investeringsfondsen. Biobased projecten vallen onder agro en energie. “Als met hulp van onze business developers de business case eenmaal sluitend is, gaat het naar onze capital afdeling voor analyse en wordt gezocht naar geschikte co-investeerders. Voor Gelderland is over een speciaal fonds voor biobased projecten gesproken en ook Overijssel denkt over een smart agrofonds, waarin biobased is vervlochten.”

Spanningsveld

De ambities zijn er. Private financiers kunnen echter moeilijk om het spanningsveld tussen beleggen met impact en rendementseisen heen. Om deze partijen volledig aan boord te krijgen, zullen de overheid en industrie hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Het is nodig dat ze het voortouw nemen door barrières weg te nemen, zelf te investeren en publiek-private financiering tot stand te brengen.

“Je kunt op elkaar gaan zitten wachten, maar dan gaat het niet gebeuren.”