Lees verder
‘In de Vlaams-Nederlandse Delta hebben we de kennis in huis om de regio uit te laten groeien tot een biobased cluster van formaat. Van belang is wel dat stakeholders op onderzoeks- en onderwijsgebied nog meer en beter samen gaan werken. Gelukkig zijn er al voorbeelden dat het gebeurt.’

Ludo Diels, onderzoeksleider Duurzame Chemie bij de Vlaams Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO), ziet de transitie naar de biobased economy als een belangrijke kans voor de chemische sectoren aan beide kanten van de grens om hun positie in de wereldtop te behouden. ‘Puur op schaalgrootte gaat de chemie het niet redden ten opzichte van andere chemische industriecomplexen die ten opzichte van onze chemie alweer met een factor 3 tot 5 zijn opgeschaald, zoals Jubail in het Midden-Oosten, Texas, Jurong en Shanghai. De chemie in de Vlaams Nederlands Delta zal dus meer richting meer kleinschalige en hoogwaardige producten moeten manoeuvreren. Chemie op basis van biomassa is zowel vanuit maatschappelijk als economisch perspectief een route die we moeten nemen. Wat de beschikbaarheid betreft zie ik geen obstakels: er is voldoende aanbod van het land als we voor fijnchemicaliën gaan en er zijn massale aanvoerstromen die via de verschillende zeehavens worden aangevoerd als we op termijn voor bulkchemicaliën zouden opteren. Ik hoor nog wel eens het argument dat we te weinig biomassa zouden hebben, maar valt best mee als we de vooroordelen opzij zetten en slim omgaan met onze afvalstromen.’

 

Wisselende kwaliteit

Nu is het inzetten van biomassa als grondstof voor de chemie en de maakindustrie geen eenvoudige kwestie. Diels benadrukt dat de chemie gewend is om met petrochemische grondstoffen te werken in een beter gedefinieerde, relatief constante samenstelling en in een continue aanvoer. De beschikbaarheid over deze grondstoffen is voor de chemie een uitermate strategisch issue. Immers, als deze stokt, stokken ook de machines en dat kunnen producenten zich niet veroorloven.
‘Nu heeft biomassa in veel gevallen een wisselende ingangskwaliteit omdat bijvoorbeeld het type biomassa varieert of dat binnen een type biomassa variaties optreden (door klimaatcondities et cetera). Dat is op zich niet verwonderlijk gezien de invloed van seizoenswisselingen en dergelijke. De kunst is om de elementen, bijvoorbeeld suikers of zetmeel, uit de biomassa te extraheren. Dat lukt in het geval van suikers en zetmeel goed, maar er zijn ook andere componenten, zoals bio-aromaten, waar verder onderzoek nodig is.’

 

Bioraffinage

Om beter zicht te krijgen op de beschikbaarheid en de ‘zuiverheid’ van biomassa is kennis van de primaire sector nodig, stelt Diels. Zowel Vlaanderen als Nederland hebben de know how in huis om bijvoorbeeld te werken aan een optimalisatie van teeltmethoden om de beschikbaarheid van bepaalde inhoudsstoffen (bijvoorbeeld zetmeel) in gewassen te verhogen.
‘Deze biomassa wordt vervolgens voorbewerkt, bijvoorbeeld in een bioraffinageproces, waarbij de biomassa in bepaalde componenten uiteen wordt gelegd. In Gent staat een pilotplant van Bio Base Europe die kan worden gebruikt om deze processen op te schalen, een soortgelijke faciliteit, Plant One, staat in de Botlek. Ook op gebied van downstream processing, de stap na de bioraffinage, zijn VITO en de TU Delft zeer actief. Daarnaast is er voldoende industrie in de Vlaams-Nederlandse Delta aanwezig om deze componenten te gebruiken in hun processen en producten. Neem bijvoorbeeld een Sabic die al biobased halffabrikaten inzet in haar productportfolio.’
‘Kortom, we hebben de inzichten, de kennis en de competenties in huis om de hele keten af te dekken: van grondstof tot eindproduct. Het enige aspect dat beter kan, is de applicatie. We zouden nog beter in staat moeten zijn om de stap te zetten tussen halffabrikaat en specifieke toepassing. In Vlaanderen zijn organisaties als Flanders’ Plastics Vision en CentexBel daarmee op de goede weg.’

 

Uitwisseling

Diels stelt dat de biobased economy een gamma aan disciplines omvat, van proces- en materiaalkunde tot biotechnologie en genetica. Nederland en Vlaanderen kunnen dit alleen vrijwel onmogelijk af kunnen dekken. ‘Vlaamse en Nederlandse kennis- en onderzoeksinstellingen zouden idealiter tot een afstemming moeten komen, waardoor je kunt ontdubbelen en kunt komen tot centres of expertise in bepaalde vakgebieden. Er zijn trouwens al initiatieven op gebied van kennis en onderzoek waar over de landsgrenzen heen wordt gekeken. Zo is VITO in gesprek met Avans, die onder meer een major Biobased Tech heeft opgezet voor studenten die willen werken in de procesindustrie. Graag willen we deze studenten de gelegenheid geven om stage te lopen bij VITO. Op die manier krijgen de studenten beter zicht op wat er speelt in het bedrijfsleven en welke kennis en competenties ondernemingen vragen. Mijn ervaring is dat studenten deze internationale uitwisseling zeer waarderen.’