Lees verder
Er is behoefte aan een meer eerlijke methode om de voetafdruk van biogene koolstof in rekening te brengen en toe te wijzen aan actoren in de waardeketens van de bio-economie.
Redactie / Brussel

Dat stellen zes groepen belanghebbenden uit de chemische, de kunststof- en de industriële biotechnologiesector in Europa in een gezamenlijke stellingname over de Product Environmental Footprint (PEF), een berekeningsmethode voor de duurzaamheid van biogebaseerde chemicaliën en materialen.

Biobased producten zijn producten die geheel of gedeeltelijk zijn afgeleid van hernieuwbare materialen van biologische oorsprong (d.w.z. van planten, gewassen, bomen, algen en biologisch afval). Deze producten worden gebruikt in een breed scala van toepassingen, zoals energie, textiel, kunststoffen, farmaceutica, hygiëne, voeding en nog veel meer.

Geen voordelen

Biobased producten kunnen biogene koolstof gedurende een aanzienlijke tijd vastleggen. In de momenteel voorgestelde methodologie van de regels voor de ecologische voetafdruk van producten met betrekking tot biogene koolstof wordt echter geen erkend voordeel toegekend aan de producenten van uit biomassa verkregen producten, vergeleken met fossiele producten.

In een cradle-to-cradle (van de wieg tot het graf) benadering zijn de biogene opname en de CO2-uitstoot bij verwijdering in evenwicht. Bij een dergelijke benadering zullen van biomassa afgeleide producten bij verwijdering dus geen CO2-belasting ondervinden, terwijl fossiele producten bij verbranding wel CO2-belasting zullen ondervinden.

In een “wieg-tot-poort”-levenscyclusanalyse volgens de PEF-methodologie krijgen van biomassa afgeleide producten echter geen pluspunten voor het feit dat er tijdens de fotosynthese en de plantengroei CO2 uit de atmosfeer is gehaald. Terwijl in LCA’s (ISO 14067, EN 15804 en andere LCA-normen1) de biogene CO2-opname in van biomassa afgeleide producten wel aan bod moet komen.

Wanneer het gebruik van het product niet afzonderlijk kan worden bepaald – zoals bij platformchemicaliën die worden gebruikt voor diverse andere producten of tussenproducten – moeten de fabrikanten een LCA van wieg tot poort leveren. Bijgevolg zal er geen CO2-krediet zijn voor biogrondstoffen die aan de poort van het product worden berekend. Het zal lijken alsof de productie van producten op basis van biomassa nauwelijks of geen voordelen oplevert ten opzichte van fossiele brandstoffen.

Hetzelfde “boekhoudkundige” probleem doet zich voor wanneer biomassa wordt gemengd met fossiele grondstoffen, zoals in massabalansscenario’s. Er is dan nauwelijks verschil in broeikasgasemissies. Er zal nauwelijks verschil zijn in de broeikasgasvoetafdruk zolang een “wieg-tot-poort”-beoordeling wordt gebruikt voor levenscyclusinventarissen en voor volledige LCA’s waarbij andere vormen van “end-of-life”-benaderingen dan verbranding worden toegepast. Bovendien wordt bij de huidige aanpak het gebruik van de producten in duurzame toepassingen, investeringsgoederen en andere niet beschouwd als een daadwerkelijke verwijdering van biogene CO2.

Dit moet veranderen, aldus de betrokken partijen. Lees de volledige standpuntnota op de EuropaBio-website.

Beeld: Marchu Studio/Shutterstock

Het position paper werd ondertekend door European Oleochemicals and Allied Products Group (APAG, een sectorgroep van Cefic), Biochem Europe (een andere sectorgroep van Cefic, European Bioplastics, the European Association of Sugar Manufacturers (CEFS), the European Association for Bioindustries (EuropaBio) en FEDIOL, the EU vegetable oil and protein meal industry association.