Lees verder
Het is geen geheim. De transitie naar een (meer) biobased economy gaat niet over spiegelglad asfalt, maar eerder over een hobbelige kasseienstrook. Veel bedrijven lopen tegen dezelfde obstakels op. Nationale overheden hebben hier een rol in, maar ook de EU zal haar verantwoordelijkheid moeten nemen.
Lucien Joppen

In de aanloop naar de Europese verkiezingen, die plaatsvonden op 22 mei, was Lambert van Nistelrooij, EU-parlementariër namens het CDA, druk bezig om zijn plaats veilig te stellen. Van Nistelrooij heeft zich de laatste jaren ingespannen om de bbe op de kaart te zetten en onder meer een actieve rol gespeeld in de onderhandelingen die ten grondslag lagen aan de JTI Biobased Economy, het publiek-private partnership, waarvan de eerste calls in de zomer van start gaan. Echter, aan deze JTI zijn de grotere bedrijven verbonden, de DSM’s van deze wereld. Wat ‘doet’ de EU voor het mkb, een deel van de industrie die in de EU de grootste werkgever en ook de ‘afzender’ is van veel innovaties? Op het innovatieve mkb-bedrijf SoilTech in het Brabantse Biezenmortel praatten de mannen van de Biobased Brigade met Van Nistelrooij. De brigade is een informele club van Brabantse biobased entrepreneurs (Vincent van Rijsewijk, Leon Joore, Aaik Rodenburg, Mark van Iersel en Jan Noordegraaf) die zich bezighouden met de productie en/of vermarkting van biobased producten.

Joppen: ‘Allereerst, tegen welke obstakels lopen mkb-spelers aan in hun bedrijfsvoering?’

Noordegraaf: ‘Ik kom uit op een tiental issues, die ik onderverdeel in obstakels, communicatie en stimulering/fiscalisering. Ik beschouw de onduidelijkheid omtrent de end-of-life cyclus als een groot struikelblok. Momenteel zijn er twee onderzoeken (van EU Bioplastics en van EUPC) die elkaar min of meer tegenspreken. Let wel, ik praat wel uitsluitend voor bio-afbreekbare bioplastics. Beide onderzoeken geven sterk uiteenlopende percentages aan bioplastics die de recycling van plastics in algemene zin kan ‘hebben’. Er loopt een project om dat op een nationaal niveau af te stemmen. Een ander issue is de acceptatie van bioplastics in de groene bak, goede afspraken met composteerders zijn hierbij belangrijk. Daarnaast zou er een verbod moeten komen op oxogefragmenteerde additieven (mangaan- en kobaltzouten) die in PE, PET en PP zorgen voor een slechtere recyclingkwaliteit en die een oneerlijke concurrentieslag aangaan met bioplastics. Tot slot, zou aan de vermeden CO2-uitstoot een waarde moeten worden gehangen. Momenteel is deze te laag, zoals we weten.’

Joppen: ‘Laten we op fiscale stimulering later terugkomen. Zijn er andere obstakels die spelen bij de andere leden van de Biobased Brigade?’

Van Rijsewijk: ‘Meer in algemene zin, dus niet alleen van bio-afbreekbare maar ook voor niet-afbreekbare producten, geldt dat nu langzamerhand de producten de markt gaan komen, maar dat er nog geen sprake is van een level playing field. We concurreren vaak met producten waarvan we de schaalgrootte nog niet benaderen of die profiteren van bepaalde regelingen. Het is een beetje het kip-eiverhaal. Je moet eerst investeren in machines om op te schalen om de kosten per product te drukken en nieuwe klanten aan te trekken, maar dan moeten deze klanten wel over de brug komen.’

Joore: ‘Je moet niet vergeten dat biobased producten in veel gevallen concurreren met bewezen technologieën. De vraag is dan: wie draagt het risico? Om je een voorbeeld te geven: in de verfsector zijn het de schildersbedrijven die het risico lopen als een verf die ze gebruiken, niet na 10 jaar maar na 8 jaar afbreekt. Kiezen deze bedrijven dan voor een product dat zich nog moet bewijzen of voor een bewezen product? Let wel, ongeveer 15 procent van de kostprijs van een schilder is verf, de rest is arbeid.’

Rodenburg: ‘Het klinkt als een cliché, maar geld is nog steeds een schaars goed. Ik merk dat investeerders aanvankelijk enthousiast zijn, maar vaak te overspannen verwachtingen hebben. Het is een kwestie van een lange adem. Markten gaan niet zo maar overstag. Laat onverlet dat het onze taak is om producten te ontwikkelen en te vermarkten die een meerwaarde bieden. Momenteel is de factor milieu blijkbaar niet voldoende om klanten over de streep te trekken. Dan zul je je qua functionaliteit of qua gerealiseerde kostenbesparingen moeten onderscheiden. Met het laatste doel ik onder meer op afbreekbare materialen in de infrastructuur (bijvoorbeeld in dijken, red.) die niet meer verwijderd hoeven te worden, maar die gaandeweg afbreken.’

Van Nistelrooij: ‘Ik onderken dat bedrijven nog steeds tegen bepaalde muren aanlopen. Als EU-parlementariër heb ik daar oog voor, maar besef wel dat Brussel zich bezighoudt met de grote lijnen. Als ik zie wat de EU voor de komende jaren aan geld opzij heeft gezet dat direct en indirect voor de biobased economy kan worden gebruikt, dan kan dit voor een verdere transitie naar biobased economy alleen maar gunstig zijn. Ten eerste is er de JTI Biobased Industries Initiative, het publiek-private samenwerkingsverband. Hierbij is in tegenstelling tot de voorgaande FP’s (framework programmes) ook aandacht voor de latere fases in het innovatietraject. Dus ja, aandacht voor excellente wetenschap, maar ook voor de stadia waarin producten die direct/indirect voorvloeien uit die wetenschap naar de markt worden gebracht. Brussel wil niet dat productie, zoals bij solar het geval was, vertrekt naar het buitenland. De EU is er veel aan gelegen om deze bedrijvigheid te behouden voor ons continent. Vervolgens loopt parallel aan de voornoemde JTI het RIS-3-programma, de opvolger van de structuurfondsen. Hiermee is een fonds gemoeid van 325 miljard dat over een looptijd van zeven jaar zal worden uitgegeven, niet aan infrastructurele projecten, zeg maar asfalt, maar aan economische initiatieven op een (inter)regionaal niveau. Ten grondslag aan RIS-3 liggen de zogenaamde slimme specialisaties, domeinen die bepaalde regio’s kunnen claimen als hun ‘specialiteit’. Een goed voorbeeld is de automotive campus in Helmond die dit voortvarend aan heeft gepakt.’

Joppen: ‘Wel hoor je in de wandelgangen dat deze programma’s, met name de JTI’s die onder de Horizon 2020-paraplu hangen, voornamelijk gericht zijn op het grootbedrijf en dat het mkb hier maar moeilijk bij kan komen. Bovendien is de focus op fundamenteel onderzoek mooi voor multinationals, mkb-bedrijven zitten meer te wachten op trajecten met een kortere tijdshorizon en een snellere, directe route naar de markt. Wat ik begrijp van de leden van de Biobased Brigade is dat ze nu aanlopen tegen verschillende zaken en dat ze meer zijn gebaat bij concrete maatregelen die het verschil kunnen maken tussen slagen en falen.’

Noordegraaf: ‘Dat klopt, het mkb zit niet zozeer op fundamenteel onderzoek te wachten. Deze bedrijven hebben al producten op de markt en zijn druk bezig om deze verbeteren en nieuwe producten te ontwikkelen. Feit is dat de sector aan het begin staat van de opgaande lijn van de s-curve, maar aanloopt tegen eerder genoemde obstakels. Tijdelijke fiscalisering is dan een probaat instrument net zoals de bijtelling de verkoop van CO2-armere auto’s heeft gestimuleeerd. Een andere mogelijkheid in de vorm van wetgeving is inmiddels ook toegepast in Italië om het gebruik van wegwerpzakjes te ontmoedigen en lijkt Europees overgenomen te worden. De overheid zou deze tijdelijke fiscalisering in kunnen zetten in de verpakkingsbelasting, zonder dat het daardoor inkomsten mis zou lopen. Het is in principe een verschuiving van plastics naar composteerbare bioplastics. Overheden kunnen ook een rol nemen door deel te nemen aan pilotprojecten zodat producten de kans krijgen om zich te bewijzen. Zoals eerder gezegd kampen onze producten nog met vooroordelen die deze pilots weg kunnen nemen.’

Joppen: ‘Duurzaam inkoopbeleid zou de sector ook vooruit kunnen helpen?’

Noordegraaf: ‘Momenteel werkt duurzaam inkopen alleen maar tegen ons. Omdat inkopers in de meeste gevallen niet kunnen kiezen – omdat aanbieders vaak de enige zijn in een marktgebied – is het antwoord al snel dat ze geen biobased producten in kunnen kopen. Nog even over de green deals. Volgens mij is de overheid ‘greendealmoe’. Er zijn teveel van deze initiatieven en de overheid krijgt het allemaal niet meer gecoördineerd. Ik bespeur ook de tendens om deze trajecten te verbreden terwijl juist vaak behoefte is aan focus. Veel partijen erbij betrekken waardoor er alleen maar vergaderd wordt. Ik zou ook een akkoord willen bepleiten voor bioplastics, net zoals er een Energieakkoord is. Een punt waar de sector en alle stakeholders naar toe kunnen werken.’

Joore: ‘Wat in ieder geval duidelijk is: je kunt het niet alleen. Bedrijven zullen in een vroeger stadium van het R&D- proces aansluiting moeten zoeken met andere partijen, zoals kennisinstellingen, leveranciers, klanten en ook NGO’s. We merken dat de markt nogal gevoelig is voor de laatste groep, zie de foodversusmaterialendiscussie.’

Van Nistelrooij: ‘Om te reageren op Jan. De JTI Biobased Industries heeft eveneens aandacht voor de laatste stadia in het R&D-traject, de fase waarin producten naar de markt worden gebracht. Wat betreft de toegankelijkheid: zie de JTI als een olietanker die wel kleine deurtjes heeft waardoor kleinere bedrijven mee kunnen varen. Mijn advies aan deze bedrijven is om vooral aansluiting te zoeken bij grotere bedrijven en/of de diverse clusters om zo voldoende kritische massa te genereren. Deze initiatieven kunnen dan richting Brussel een vuist maken. Voor de RIS3-gelden kunnen bedrijven direct terecht bij regionale loketten. Deze gelden, zowel JTI als RIS3, zijn ook bedoeld voor trajecten, waar technologieën worden opgeschaald. Dus niet alleen fundamenteel onderzoek, maar juist de fases die dichter bij de marktintroductie liggen. Ook kunnen vanuit de fondsen garanties worden gegeven zodat bepaalde risico’s kunnen worden afgedekt, zoals investeringen in pilotfabrieken. Wat betreft fiscaliseringsmaatregelen op EU-niveau. Dat zijn langdurige trajecten waar je veel tegenstand kunt verwachten. Op nationaal niveau kunnen deze maatregelen wel op een redelijk korte termijn tot gewenste resultaten leiden, zie ook de fiscale bijtelling bij auto’s.’