Lees verder
Circulair is helemaal hip. Waren de Circulaire en de Biobased Economie ooit abstracte begrippen, tegenwoordig krijgen ze meer en meer een gezicht. Concrete projecten zoals de bouw van Circl maken circulair tastbaar. Energiebedrijven verbouwen hun elektriciteitscentrales om op biomassa te draaien. CO2 vormt nog wel een bedreiging, maar wordt ook steeds meer gezien als kansrijke grondstof voor de groene chemie. En voor het eerst in de Nederlandse politieke geschiedenis staat de circulaire economie in het regeerakkoord.
Pierre Gielen

Toch heeft Nederland al sinds 2007 een overheidsvisie op de biobased economie (‘De ketens sluiten’). En sinds 2013 ook een idee hoeveel de circulaire en biobased economie in harde euro’s kunnen opleveren, dankzij het TNO-rapport ‘Kansen voor de circulaire economie in Nederland‘. Dr. Ton Bastein is één van de wetenschappers van TNO die aan dit rapport meewerkten en nu nog steeds betrokken bij de evaluatie van het overheidsbeleid en de Transitieagenda’s. ‘Laatst hoorde ik in de wandelgangen dat het eens tijd werd om het rapport uit 2013 te updaten’, zegt hij. ‘Ik kan me niet voorstellen dat het op het gebied van de economische kansen tot heel andere uitkomsten leidt. Sommige dingen in de samenleving veranderen hard, maar andere niet en ik durf wel te zeggen dat onze analyse van toen nog steeds geldig is.’

In het kader van circulariteit heeft TNO in dat rapport onder andere ingezoomd op beschikbare biotische reststoffen, aangegeven tot welke stromen die leiden en hoeveel waarde ze vertegenwoordigen. ‘We hebben nu al ontzettend veel resource-efficiënte inzet van reststromen. Mogelijk zouden we als gevolg van een grotere productie en inzet van biogas of vormen van biorefining in staat zijn een hogere meerwaarde dan nu al gecreëerd wordtNaar onze inschatting was dat toen al 3 miljard euro. En daar zou dan een miljard euro waarde aan toegevoegd kunnen worden. bijplussen. Dat lijkt veel, maar als je bedenkt dat het over 40 reststromen verdeeld wordt, valt dat ook wel mee..’

Rijksbrede Programma

Zo gezien zou het tijd kunnen zijn voor een versnelling. Het Rijksbrede programma Nederland Circulair 2050 dat vorig jaar verscheen, streeft naar een volledig circulaire economie in 2050. Volgens Bastein is het gemakkelijk dat op te schrijven, maar niet goed in te voelen wat het werkelijk betekent. ‘Ik denk dat niemand zich een voorstelling kan maken van wat volledig circulair inhoudt. Waar is dat anders dan nu? Welke problemen hopen we daarmee op te lossen? Welke doelen streven we na? TNO is nauw betrokken bij de evaluatie van het Rijksbrede programma en de transitie-agenda’s die daar zijn uitgekomen. Ik zit daar zelf dicht op, om te bezien hoe die programma’s landen in concrete doelen en vervolgens in acties die de stakeholders hebben bedacht om die doelen te bereiken. Maar als je met veel mensen om de tafel zit en vraagt welke doelen we concreet willen bereiken, blijft het lang stil.’

Het voor de hand liggende hogere doel is natuurlijk het stabiliseren van het klimaat door de CO2-uitstoot te reduceren en van de fossiele grondstoffen af te komen. ‘Daar sta ik ook achter. Het kabinet heeft de klimaatopgave tot speerpunt gemaakt en daarbij gaat het niet om circulariteit an sich, maar om de bijdrage die het levert aan wat je wilt bereiken. Als land hebben wij ons gecommitteerd aan CO2-reductie. Dan kun je proberen te analyseren wat het Rijksbrede Programma daadwerkelijk bijdraagt aan die nationaal gestelde doelen.’

TNO heeft de evaluatie van het programma onlangs in concept naar de betrokken ministeries gestuurd. ‘Daarin geven we een voorzichtig positieve inschatting van die bijdrage. Dat is een inschatting die hoger ligt dan in het regeerakkoord staat, maar niet de hele opgave overneemt die daarin wordt genoemd. Zo vinden we het terugdringen van zwerfvuil op instigatie van staatssecretaris Van Veldhoven wel heel erg dominant geworden, terwijl het in de kantlijn vooral met milieu te maken heeft, maar niet direct met CO2-emissiereductie door circulariteit.’

CO2-winst ondoorzichtig

Aan de andere kant is de CO2-impact van maatregelen niet altijd duidelijk aan te geven. ‘Als je gebruikte kunststoffen niet langer naar de verbrandingsoven brengt, maar er hoogwaardige andere producten van maakt, levert dat iets op in termen van CO2. Maar bij het raffineren van biotische reststromen is de CO2-winst helemaal niet zo doorzichtig. Zo is het prachtig dat we hoogwaardige proteïne creëren uit dit laagwaardig materiaal, in termen van uitstoot is het wellicht min of meer neutraal. We hebben onlangs een analyse gedaan samen met collega’s uit Wageningen, om relatief zuivere, hoogwaardige proteïnes te extraheren uit biotische reststromen, zoals groente-snijafval. Daar hebben we gefocust op de businesscase-elementen. Als je ziet welke activiteiten nodig zijn om die proteïne uit de biomassa te halen en dan nog steeds restmateriaal overhoudt, zou het best kunnen dat de CO2-winst vrij gering is, of zelfs negatief.’

Volgens Bastein is het ook niet altijd duidelijk dat de verwerking van bioreststromen tot materialen of chemie hoogwaardiger is, dan wanneer het als veevoeder wordt gebruikt. ‘Als proteïnebron voor de veestapel dus. Dat gebeurt al op enorme schaal. Zeker als je iets doet met grondstofstromen die daarvoor ook al niet naar de verbrandingsoven gingen, zul je flink je best moeten doen om daar méér meerwaarde uit te halen.’

De bijdrage aan CO2-reductie wordt volgens de onderzoeker pas relevant als waarde gecreëerd wordt uit stromen die anders mogelijk in de verbrandingsoven belanden. ‘Eén voorbeeld daarvan is het produceren van gas uit mest en rioolzuiveringsslib; daar wordt economische en ecologische waarde mee gecreëerd in de vorm van biogas als substituut voor aardgas. Een ander voorbeeld is te vinden in een initiatief als Biorizon, waarin bio-aromaten worden geproduceerd uit bio-reststoffen uit bijvoorbeeld huishoudelijk of riool-afval dat anders eventueel zou zijn verbrand. Ik denk dat dit uitermate zinvolle activiteiten zijn.’

Van het netvlies

Wat de transitie naar biobased grondstoffen wel degelijk rechtvaardigt, is de invloed daarvan op de grondstofzekerheid. In het Rijksbrede Programma staat dan ook dat er wordt gestreefd naar een 50% reductie van metaal, mineraal en fossiel in 2030, maar geen reductie van biomassa. ‘Een aantal van de ambities van de rijksoverheid leidt de facto zelfs tot een toename van het gebruik van biotische grondstoffen. Dus in die zin leidt de inzet van meer biomassa tot een verminderde afname van de materiaalfootprint..’

Het valt Bastein op dat over de leveringszekerheid van biotische grondstoffen nauwelijks wordt gesproken. Zeker op Europees niveau lijkt het alsof alleen de mijnbouw en technische materialen een rol spelen in de economie. Terwijl voor de Nederlandse economie een aantal biotische grondstoffen misschien net zo belangrijk is, omdat de exportpositie er van afhangt. Hoe dat komt? ‘Het DG GROW (directoraat-generaal Interne Markt, Industrie, Ondernemerschap en MKB, red.) van de Europese Commissie vindt technische grondstoffen heel belangrijk, maar biotische grondstoffen vallen onder het DG AGRI (directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling, red.), dat andere prioriteiten heeft. Ik merk dat ook in documenten van consultants: het biotische verdwijnt een beetje van het netvlies, het gaat alleen nog over huizen, auto’s en mobiele telefoons.’

Fuzzy

Als uitvloeisel van het Rijksbrede Programma voor een circulaire economie hebben vijf transitieteams op 15 januari hun transitie-agenda’s ingeleverd bij de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, Stientje van Veldhoven: Biomassa en voedsel, Kunststoffen, Maakindustrie, Bouw en Consumptiegoederen. Waar is deze indeling op gebaseerd? Bastein: ‘Dat is in 2016 zo uit de koker van de samenwerkende ministeries gekomen. Op zich niet zo onlogisch gekozen als je kijkt naar de wereld om ons heen, maar het is ook fuzzy en wat onevenwichtig: biomassa is een grondstof, de maakindustrie een industrie die ook biomassa gebruikt, kunststoffen is een waardeketen die ook bioplastics maakt en consumptiegoederen, dat had eigenlijk over de verwaarding van reststoffen moeten gaan, maar richt zich ook weer op kunststoffen en andere zaken. Nu de agenda’s er zijn, moeten we de gaps en de overlappen adresseren die zijn ontstaan.’

Dat maakt de opdracht aan TNO om die agenda’s te beoordelen er niet gemakkelijker op. Ook de mate waarin concreetheid is bereikt loopt sterk uiteen, is de eerste reactie van Bastein: ‘Het stuk van de transitietafel Biomassa en Voedsel is een deugdelijke inhoudelijke kwantitatieve analyse van aspecten die je zou moeten aanpakken: de koolstof-, fosfaten- en stikstofhuishouding. Het is een diepgaand, wetenschappelijk onderbouwd, typisch Wageningenstuk. De vier andere transitie-agenda’s hebben niet allemaal hetzelfde niveau van concreetheid bereikt.’

Wat zijn dan de vervolgstappen? Bastein: ‘De analyses van deze transitie-agenda’s zijn voorlopig gericht geweest op de samenhang van de boven water gekregen doelen en de identificatie van de gaps daarin. Een tweede onderzoek dat we net hebben afgerond is: welke impact hebben de geformuleerde doelen op de CO2-uitstoot voor Nederland? Een derde analyse die we gaan doen, is: kijken naar de kracht en de richting van de talloze acties die zijn benoemd. In hoeverre sluiten ze aan op de doelen? En als je deze acties zou uitvoeren, wanneer levert dat dan als resultaat op? En wat betekent dat ten opzichte van de globale doelen die Nederland nastreeft? Dergelijke onderzoek zullen alle bijdragen aan het kabinetsstandpunt dat vóór de zomer aan de Tweede Kamer gestuurd zal worden.’

Gezaghebbend dossier

Blijft de vraag: is er nu een samenhangend overheidsbeleid voor de circulaire en de biobased economie? Het zijn in ieder geval zaken die nu onder een gezaghebbend dossier hangen, te weten het Klimaatakkoord. Dat is belangrijk om bijvoorbeeld draagvlak en/of financiering te krijgen. Bastein: ‘Het is wel verstandig dat al die verschillende dossiers op het gebied van biobased economie, voedsel, energie en duurzaamheid nu eens worden verenigd onder één noemer. Doordat die ontwikkelingen in het regeerakkoord zijn opgenomen, is wel duidelijk dat de regering circulariteit belangrijk vindt. Maar gezaghebbend of niet, dat betekent nog niet dat er geld voor wordt vrijgemaakt.’

‘Van een heel andere orde is dat we allemaal iets van duurzaamheid vinden, maar tegelijk veel consumeren en daardoor veel uitstoten. Zeggen dat we naar duurzaamheid en circulariteit streven is inconsistent met het streven naar GDP-groei. Dat is de olifant in de kamer bij veel van deze discussies. En die laten we onbesproken.’