Lees verder
Langzaam maar zeker maken traditionele stoffen als nylon en polyester in kleding plaats voor (biobased) alternatieven. Maar het duurt nog wel even voordat de kledingkast van de consument ermee volhangt. De branche is conservatief en het is daarom een grote uitdaging om bedrijven af te laten stappen van wat werkt.
Anouk Witte

Het gebruik van natuurlijke materialen in kleding is niets nieuws. Materialen als katoen en linnen vinden hun oorsprong in de natuur, en zijn in die zin dus biogebaseerd. Terwijl de kledingindustrie continu kijkt naar verdere verduurzaming van deze materialen (denk aan biologisch katoen), verkent een selecte groep ondertussen voorzichtig het gebruik van nieuwe materialen om synthetische stoffen als nylon en polyester te vervangen. Die nieuwe materialen zijn enerzijds biobased, zoals vezels van biopolymeren, en anderzijds gerecycled, zoals vezels van plastic flessen.

Geleidelijk aan zijn de biobased alternatieven en het gebruik van nieuwe materialen op de agenda gekomen van moderetailers, de partijen die uiteindelijk bovenaan de keten staan en dus bepalen welke koers de industrie gaat varen. Peter Koppert, manager duurzaamheid en innovatie bij MODINT, de ondernemersorganisatie voor mode, interieur, tapijt en textiel: ‘Dat grondstoffen schaars worden, ziet de industrie ook. Vanuit die notie moeten ze wel kijken naar gebruik van andere materialen.’

 

Geen doelstelling maar ambitie

Van de branches die MODINT vertegenwoordigt, loopt de tapijtsector voorop als het gaat om gebruik van biobased materialen. In de Routekaart Tapijt 2030 die MODINT in 2012 publiceerde, staat dat van 2015-2020 5 tot 20 procent van de materialen in tapijt biobased moet zijn. In 2015 is dat 2 tot 5 procent. Wat Koppert betreft moet ook de modesector die doelstelling volgen. Op het oog wellicht een klein percentage, maar in het licht van de huidige stand van zaken een uitdaging. Peter Koppert: ‘Op dit moment (halverwege 2014, red.) zitten we nog ruim onder de 1 procent. Misschien kun je het beter een mooie ambitie noemen in plaats van een doelstelling.’

De textielindustrie is als eindgebruiker voor een groot deel afhankelijk van ontwikkelingen in de biopolymerenindustrie. Als brancheorganisatie probeert MODINT die twee partijen bij elkaar te brengen. Begin dit jaar organiseerde MODINT samen met DPI Value Centre een marktdag biopolymeren voor textiel en industriële toepassingen. Daar bleek dat er nog relatief weinig aanbieders zijn van biopolymeren voor de modebranche. Koppert: ‘Van de 50 aanwezige bedrijven was ongeveer een kwart actief in de textielindustrie. Slechts een handjevol daarvan houdt zich ook bezig met kleding. De ontwikkeling van biobased polymeren is vooralsnog vooral gericht op kunststoftoepassingen en minder op synthetische garens.’

Toch ziet Koppert het positief in. ‘Binnenkort zitten we met twee grote (internationale) modemerken en twee leveranciers van biopolymeren om tafel om te kijken wat er mogelijk is, en waar de behoeften liggen. De interesse is er dus zeker.’

 

Het gros van de kledingproducenten is bezig met de volgende collectie. Veel ruimte om lange innovatietrajecten te starten is er dan niet.

 

Vezels van PEF

Het gebruik van biopolymeren voor in kleding staat dus nog in de kinderschoenen. Ondertussen houdt MODINT ook de ogen open voor andere biobased grondstoffen. Recentelijk ging de ondernemersorganisatie in gesprek met R&D- en technologiebedrijf Avantium om te praten over mogelijkheden om het door Avantium ontwikkelde PEF, tot nu toe voornamelijk gebruikt in flessen, ook te gebruiken in de textielproductie.

Avantium is geen onbekende in de wereld van PEF (100% biobased polyester). Al sinds 2006 houdt het bedrijf zich hiermee bezig, voornamelijk voor toepassing in flessen. Hoewel in deze markt de core business van Avantium ligt, onderzoekt het bedrijf ook andere toepassingen voor PEF. Het kan bijvoorbeeld ook gebruikt worden in de verpakkingsindustrie (folie) en voor de ontwikkeling van vezels.

In 2013 heeft Avantium in samenwerking met het Institute for Textile Technology van Aachen University een kleine serie T-shirts ontwikkeld die voor 100 procent zijn gemaakt van PEF-vezels. Om de vezels te produceren, werden een paar honderd flessen van Danone gerecycled. Gemiddeld zijn voor één T-shirt vier tot zes flessen nodig.

 

Versplinterde fibermarkt

Hoewel de precieze eigenschappen van de stof nog onderzocht moeten worden, is het materiaal volgens Gert-Jan Gruter, Chief Technology Officer bij Avantium, een stuk sterker dan T-shirts gemaakt van traditionele vezels. Gruter: ‘Een probleem van synthetische vezels is dat er bij het wassen iedere keer vezeldeeltjes vrijkomen, die uiteindelijk in zee belanden. Bij de T-shirts gemaakt van PEF is de verwachting dat er na 100 keer wassen minder slijtage zal zijn.’

Op dit moment onderzoekt Avantium mogelijkheden om de productie van textielvezels uit PEF uit te breiden. Textielvezels kunnen in de pilotfabriek in Geleen gewoon op bestaande PET-spinlijnen worden geproduceerd. Gruter: ‘Het is wel een uitdaging om hier samenwerkingspartners voor te vinden. Op het gebied van plastic flessen heb je een aantal grote spelers, zoals Coca-Cola, waarbij je kunt aanhaken. De fibermarkt is weliswaar groot, maar tegelijkertijd ook veel meer versplinterd.’

Voor verdere ontwikkeling en onderzoek naar het gebruik van PEF in kleding zoekt Avantium partijen aan het eind van de keten, voorlopig met name in de sporthoek. Denk aan Nike, Adidas of O’Neill. Gruter denkt er ook over na om de huidige samenwerking met Coca-Cola breder te trekken. ‘Dat we bijvoorbeeld de PEF-flessen die Coca-Cola gebruikt, recyclen om daar kleding van te maken.’

 

Vezels uit de oceaan

Een grote speler die plastic flessen gebruikt voor productie van kleding – weliswaar geen flessen van PEF maar van PET – is G-Star. Voor de collectie RAW for the Oceans ‘vist’ het van oorsprong Nederlandse denimmerk (aangespoelde) flessen van het strand van Indonesië om ze vervolgens te gebruiken als grondstof voor kledingvezels. Het omzetten van het plastic naar draad wordt gedaan door het Amerikaanse Bionic Yarn. In het proces wordt het verzamelde plastic eerst schoongemaakt en in kleine stukken gehakt, waarna van de ‘flakes’ die overblijven, vezels worden gemaakt. De vezels worden vervolgens tot een draad gesponnen en tot slot wordt de draad omwikkeld met katoen. Voor draad voor andere kledingstukken in de collectie, zoals T-shirts, wordt het gerecyclede plastic vermengd met katoen.

Danielle Bekman van G-Star licht toe: ‘De eerste collectie die begin september in de winkel zal liggen, is gemaakt van Bionic-draad dat, naast katoen, 33 procent herwonnen plastic bevat. Ons uitgangspunt is om het percentage plastic iedere collectie te verhogen.’ In totaal is voor de septembercollectie 10 ton herwonnen plastic gebruikt, wat gelijkstaat aan zo’n 700.000 flessen.’

 

Recyclen met de consument

De kledingsector richt zich dus niet alleen op het gebruik van biobased materialen, ook recycling vormt een belangrijk onderdeel van de verduurzamingsslag die in de Routekaart van MODINT wordt beoogd.
Modeketen H&M lanceerde in april een complete collectie, gebaseerd op recycling en natuurlijke materialen: Conscious. De kledingstukken in deze lijn zijn ofwel gemaakt van gerecyclede materialen als kleding en plastic, ofwel van nieuwe materialen als hennep en biologische zijde, ofwel van een combinatie van beide.

Een analyse van een willekeurige H&M-spijkerbroek, gemaakt van gerecyclede materialen, laat zien dat het gerecyclede deel op 48 procent ligt: 20% bestaat uit gerecycled katoen (afkomstig van afgedankte kleding) en 28% uit gerecycled polyester (afkomstig van 3,1 PET-flessen). (bron: ‘Conscious actions 2013’, H&M)

De grondstoffen zijn grotendeels afkomstig van de eigen klanten, die hun oude kleren bij H&M kunnen inleveren. In totaal zamelde H&M in 2013 meer dan 3 miljoen kilo afgedankte kleding in (vergelijkbaar met zo’n 15 miljoen T-shirts). Daarvan kwam een kleine 248.000 kilo uit Nederland.

 

Meer betalen

De succesvolle terugneem- en recycleactie van H&M laat zien dat veel consumenten bereid zijn om bij te dragen aan verduurzaming van de kledingsector. Maar of ze ook extra willen betalen voor duurzame, gerecyclede of (deels) biobased kleding is nog maar zeer de vraag. Dat het een uitdaging is om de consument over de streep te trekken, merkt ook Centexbel, het technisch en wetenschappelijke centrum voor textielnijverheid in België. Isabel De Schrijver, onderzoeker bij Centexbel: ‘Een label in het kledingstuk waarop staat dat het biobased is, zorgt er niet automatisch voor dat consumenten bereid zijn om meer te betalen dan ze gewend zijn.’

Bij Centexbel wordt veelvuldig samengewerkt met bedrijven en onderzoek gedaan naar nieuwe biobased grondstoffen voor textiel, met name naar biopolymeren. Het gebruik van biobased materialen is ook bij textielproducenten in België geen usance. Hoewel verschillende bedrijven in België voorzichtig bezig zijn met biopolymeren, zijn er volgens De Schrijver slechts drie bedrijven die al producten op basis van PLA op de markt brengen: Bonar, Beaulieu en DS Fibres. De focus ligt bij deze bedrijven echter op tapijt en agrotextiel en niet zozeer op kleding. De Schrijver: ‘Bij andere bedrijven is er wel interesse, maar de drempel om gebruik te maken van biobased materialen is nog hoog. Van traditionele grondstoffen zijn alle eigenschappen bekend, waarom dan nu al overschakelen, nu veel nog in de onderzoeksfase zit?’

 

Traditionele sector

De alsmaar verbeterde kwaliteit van de gebruikelijke vezels door de jaren heen zorgt bovendien voor een grote voorsprong op nieuwe grondstoffen, tekent Peter Koppert aan. ‘De gebruikelijke synthetische vezels die in textiel worden gebruikt, zoals nylon en polyester, zijn in de afgelopen jaren fantastisch ontwikkeld. Het nylon uit de jaren ’60 is niet te vergelijken met het nylon van nu. Het is een grote uitdaging om bedrijven af te laten stappen van wat werkt.’

De Schrijver vult aan: ‘Textiel is een zeer traditionele sector waar innovatie moeilijk op gang komt. Er is echt een mentaliteitsverandering nodig. Bij Centexbel proberen we daar een rol in te spelen door alternatieven te tonen, maar uiteindelijk moet het bedrijf het zelf doen.’

Peter Koppert tot slot: ‘Het gros van de kledingproducenten is bezig met de volgende collectie. Veel ruimte om lange innovatietrajecten te starten is er dan niet. Er moeten koplopers zijn die, binnen de tijdsdruk van een nieuwe collectie, de ruimte nemen voor vezelinnovaties. G-Star is daar een voorbeeld van.’