Lees verder
Hoeveel chemische bedrijven actief zijn in de biobased economy, wat zij doen en in welke mate is tamelijk onduidelijk. Veel bedrijven zijn hierover uiterst terughoudend in hun communicatie. Dat maakt het voor de overheid lastig om zicht te krijgen op de ontwikkelingen en beleid te maken. Dit blijkt uit een onderzoeksrapport onder 50 bedrijven die werkzaam zijn in de chemie.

Agentschap NL, onderdeel van het ministerie van Economische Zaken, liet onderzoeks- en adviesbureau CE Delft napluizen in welke mate chemiebedrijven in Nederland betrokken zijn bij biobased ontwikkelingen. Om meteen de belangrijkste conclusie te geven: dat is nogal onduidelijk. Het onderzoeksbureau baseerde zich op openbaar toegankelijke informatie zoals websites, jaarverslagen, literatuur e.d. van 50 leden van de VNCI (Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie). Vragen waren onder meer: wat en waar doen die bedrijven aan ‘biobased’ activiteiten, wat zijn de drijfveren daarvoor, hoeveel wordt er besteed aan R&D, in welke mate wordt er samengewerkt met universiteiten en kennisinstellingen en hoe rapporteren zij over al deze zaken?

Terughoudend in communicatie

Driekwart van de onderzochte bedrijven is wereldwijd gezien betrokken bij de productie van biobased producten of verricht R&D naar biobased producten en/of processen en 62 procent doet dat in Nederland. Totaal 34 procent produceert biobased in Nederland. Dat varieert van een enkel product tot 100 procent van de productie. Dit zijn wat harde gegevens uit het rapport die wel boven tafel kwamen, want ‘bedrijven zijn terughoudend in het communiceren over hun productie en hun R&D-activiteiten’. ‘Als het al gebeurt, wordt er vaak op corporate niveau over hun activiteiten gesproken en wordt verder in het midden gelaten waar deze activiteiten plaatsvinden’, zo constateert het rapport. Dat is niet prettig voor de overheid, want het doel van het onderzoek was om te beoordelen of de ontwikkelingen in de BBE in de Nederlandse chemie via openbare bronnen gemonitord kan worden. Dat kan dus niet. Een tweede doel was om beleidsmakers te informeren die wet- en regelgeving ontwikkelen om bbe-ontwikkelingen in de Nederlandse chemie te stimuleren. Dat gaat voor lastig worden als er weinig harde gegevens voorhanden zijn.

Drijfveren bedrijven divers

De auteurs van het rapport hebben wel een verklaring voor het ontbreken van cijfers. De productie van biobased producten is veelal geen op zichzelf staand doel en wordt waarschijnlijk daarom niet gemonitord. Ook is productontwikkeling en productomvang concurrentiegevoelig, dus wordt het ‘stilgehouden’. Driekwart van de bestudeerde bedrijven is actief in de BBE, maar 20 procent heeft hierop geen expliciete visie. De meeste bedrijven houden zich bezig met bulkchemicaliën, een kleinere groep met fijnchemicaliën. Er wordt relatief weinig gecommuniceerd over samenwerking met universiteiten en kennisinstellingen en het zijn vooral de grote bedrijven die participeren in publiek-privaat partnerships. De reden waarom bedrijven bezig zijn met biobased producten is divers. De drijfveer kan zijn innovatie of kwaliteit, maar ook kostenreductie. Sommige bedrijven linken het aan duurzaamheid of CO2-reductie, andere houden de kaken op elkaar.

Verder onderzoek

De gedachte achter het onderzoek is dat de chemie door de overheid is bestempeld tot een van de negen topsectoren in Nederland en dat stuimulering hiervan noopt tot enige kennis van de ontwikkelingen. Daarnaast wil de chemische industrie in 2030 30 procent van alle grondstoffen vervangen door biobased grondstoffen. In welke mate zij hier naartoe op weg zijn, is lastig te beoordelen. Het rapport stelt voor om bedrijven direct te benaderen om te komen tot betrouwbare kwantitatieve gegevens. Een andere aanbeveling is om knelpunten, belemmeringen en drijfveren op de markt voor biobased producten in kaart te brengen. ‘Desnoods geanonimiseerd’, aldus het rapport.