Lees verder
‘Wil Zuidwest-Nederland een vitale regio blijven, dan zal het economische prioriteiten moeten stellen. Welnu, met biobased, logistiek en high tech maintenance heeft deze regio drie speerpunten, waarmee het zichzelf op de kaart kan zetten.’

Daan van Doorn, onder meer ex-topman van Vion, is sinds een aantal maanden voorzitter van de stichting Strategic Board Zuidwest-Nederland. Deze stichting moet namens het gebied van ‘Tilburg tot en met Middelburg’ kansen signaleren, kennis afstemmen, (internationale) allianties aangaan, lobbyen in Den Haag en in Brussel en – met een mooi woord – zorgen voor regiobranding. Kortom, het is nogal wat.

‘Dat kun je wel zeggen. Gelukkig kunnen we voortborduren op het fundament dat onder meer via het Pieken in de Delta-programma is gelegd. Daarnaast is het bepalen van de regionale topclusters ook een kwestie van gezond verstand. Je kijkt in eerste instantie naar de aanwezige bedrijvigheid. Wel, de high tech maintenance sector, die sterk verbonden is met de vliegtuigbouw, zit in de buurt van Tilburg en Woensdrecht, bijvoorbeeld Fokker Services. Dan moet je denken aan onderhoud dat de levensduur van materialen of componenten moet verlengen. Logistiek spreekt voor zich, deze activiteit zit met name rondom Breda geconcentreerd. Dat is ook logisch, gezien de strategische ligging tussen Antwerpen en Rotterdam. Last but not least, biedt de biobased economy aanzienlijke groeikansen voor de regio, zie de aanvoer van biomassa vanuit de havens, de sterke agrosector en grote chemiebedrijven.’

Eindhoven lichtend voorbeeld

Van Doorn, zelf in het verleden woonachtig in de buurt van Eindhoven, ziet als blue print voor de ontwikkeling van Zuidwest-Nederland de Brabantse lichtstad als lichtend voorbeeld. ‘Toen Philips en DAF in de jaren negentig hun activiteiten in Eindhoven reduceerden of zelfs geheel terugtrokken, had de stad vanzelfsprekend een groot probleem. Er moesten alternatieven komen voor de verloren bedrijvigheid. In Eindhoven koos men er welbewust voor om dat, met het bedrijfsleven in de lead, te doen in de triple helix, dus met ondernemingen, overheid en onderwijs. Een kleine vijftien jaar later zien we dat deze aanpak heeft gewerkt. Met Brainport 2020 is de stad erin geslaagd om zichzelf op de kaart te zetten en tegelijkertijd verbindingen te maken richting België en Zuid-Limburg/Aken. Toegegeven, zonder een ASML was dat niet zo snel van de grond gekomen. De uiteindelijke economische power komt uit het midden- en kleinbedrijf maar je hebt wel een ‘walvis’ nodig waar de kleinere vissen omheen zwemmen. Gelukkig zijn er in Zuidwest-Nederland, verschillende ‘walvissen’, zoals Sabic, Cargill, Dow, Yara of Suikerunie.’

Demoplant in de planning

Van de drie speerpunten in Zuidwest-Nederland is biobased in haar ontwikkeling het verst, aldus Van Doorn. Hij stelt dat vooral de grotere bedrijven vanuit de chemie en de agrofood zich het actiefst op hebben gesteld. ‘In de andere speerpunten/sectoren domineren de mkb-bedrijven, waardoor het wat meer tijd kost om de krachten te bundelen. Ik heb er alle vertrouwen in dat dit wel gaat lukken. In de strategic board zitten vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven die goede contacten hebben met hun sectorgenoten’, aldus Van Doorn. Het traject van de biobased economy is al verder. In de Biobased Delta hebben West-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland de handen ineengeslagen. Sinds kort is Willem Sederel (ex-Sabic) de regiodirecteur van het samenwerkingsverband. ‘We leggen momenteel (begin maart, red.) de laatste hand aan een businessplan voor de jaren 2013-2016. Hierin zijn onder meer plannen opgenomen om een demoplant met een capaciteit van minimaal 10.000 ton per jaar te bouwen voor tweedegeneratie biomassa (lignine). Ook zullen we ons gaan richten op tweedegeneratie bijproducten uit de agrofoodsector zoals cellulosesuikers. Deze fabriek is zo ingericht dat deze uiteenlopende ingangsstromen kan verwerken. Het past niet als deze slechts een ‘kunstje’ kan. Deze demoplant zal andere biotechnologische, thermochemische of chemisch-katalytische demoplants voeden met de diverse benodigde grondstoffen, onder andere voor bio-aromaten.’

Kansen voor bio-aromaten

Sederel stelt dat de opkomst van schaliegas, met name in de VS, een behoorlijke invloed heeft op de biobased ‘catalogus’ van building blocks. ‘Bio-etheen kun je gemakkelijk op basis van schaliegas maken. Gezien het lage prijsniveau maak je daar met biobased alternatieven vooralsnog geen kans. Ik zie vooral kansen in bio-aromaten die langere koolstofketens vergen.’

Naast de biobased aromaten mikt Biobased Delta op bouwstoffen die bijvoorbeeld kunnen worden ingezet in functionele ingrediënten voor de coatingindustrie. Dizuren of dialcoholen die je met aminozuren kunt crosslinken waardoor functionele eigenschappen van materialen, zoals krasbestendigheid of hardheid, kunnen worden verbeterd. Een ander belangrijk aspect is gewicht. ‘Vooral de automobielindustrie is naarstig op zoek naar materialen die het totaalgewicht kunnen verlagen om het brandstofverbruik verder terug te dringen. Zo heeft Volkswagen een auto ontwikkeld waarvan de carosserie uit 100 procent koolstofvezel is opgebouwd. De zijramen zijn van polycarbonaat. De hydride auto rijdt 1 op 111!’

Het derde pad is het verwaarden van reststromen, bij voorkeur in settings waar industriële partners elkaars reststromen kunnen gebruiken. Een goed voorbeeld is Nieuw Prinsenland, met onder meer de suikerfabriek van Suiker Unie en nabijgelegen tuinbouwcomplex.

In eerste instantie drop-ins

Uiteindelijk zal de demoplant, waarvan de contouren in 2016 al zichtbaar moeten zijn (aldus Sederel), worden gebruikt als tussenstap tussen een prototype (pilot) en opschaling tot commerciële fabriek. Daaraan voorafgaand zullen allerlei (onderzoeks)trajecten lopen, bijvoorbeeld in de primaire sector. Zo onderzoekt men op de Rusthoeve in hoeverre de opbrengst en de kwaliteit van biomassa verhoogd kan worden. Via onderzoekslijnen die onder meer lopen met TNO, VITO in Vlaanderen en ISPT, zal de procestechnologie worden geoptimaliseerd. Volgens Sederel een cruciale stap om de componenten zo zuiver mogelijk en goedkoper uit biomassa te halen.
‘In eerste instantie is de chemische sector geïnteresseerd in drop-ins, vervangers van bestaande chemicaliën. Dit is puur vanuit het gezichtspunt van grondstoffenzekerheid en time-to-market. Ondernemingen zijn door deze alternatieve feedstock op termijn minder afhankelijk van fossiel. Pas in tweede instantie komen nieuwe functionaliteiten om de hoek kijken, ook al gelet op de veel langere ontwikkelingstrajecten voor implementatie van nieuwe moleculen. Het is, zoals vaker, een kwestie van 80/20. Producenten hebben die 20 procent nodig, in dit geval van biobased chemicals met nieuwe functionaliteiten, om hun business te laten groeien.’