Lees verder
Hoe kijken vertegenwoordigers uit de agrofood- en chemiesector tegen de biobased economy aan? In dit nummer de verhitte discussie over het gebruik van biomassa voor energie. Is deze verwaarding nodig om hogerop in de piramide te komen? Rudy Rabbinge, Emeritus Universiteitshoogleraar Duurzame Ontwikkeling en Voedselzekerheid aan Wageningen UR en André Faaij, Distinguished Professor Energy System Analysis aan de Rijksuniversiteit Groningen, ‘kruisen de degens’.

Rudy Rabbinge

  1. Bent u een voor- of tegenstander van het inzetten van biomassa voor energiedoeleinden?

    ‘Ik ben een voorstander van een zo doelmatig mogelijke en doeltreffend mogelijke inzet van biomassa. Daarbij dient de biomassa niet alleen voor ‘food’ en ‘feed’ te worden gebruikt, maar ook voor allerlei andere doelen zoals farmacie, geur- en smaakstoffen, additieven, functionele componenten. Als er dan iets overblijft, dan voor energie. De oppervlakte die nodig is om een behoefte te dekken, neemt van hoogwaardig (farmacie, flowers, flavours, fragrant, e.d.) exponentieel toe als ook (food, feed en met name vezel en vooral fuel) wordt geproduceerd en de waarde per eenheid product neemt exponentieel af. Daarom zijn biobrandstoffen als alternatief voor andere energiedragers geen verstandige keuze, vooral ook omdat alternatieven, besparing, zonneenergie, direct en indirect, eveneens toegankelijk zijn.’

  2. Valt of staat de transitie naar een biobased economy met de inzet van biomassa voor energiedoeleinden?

    ‘Ja, de overgang naar een biobased economy wordt sterk beïnvloed door een activerend bio-energiebeleid, hetzij door verplichte quota of door subsidies. Door die instrumenten in te zetten, wordt de transitie naar een bio-economie sterk afgeremd. Het is om die reden dat het Dutch Biorefinery Cluster, een bundeling van agrofoodbedrijven die de productie van hoogwaardige nonfoodproducten door planten wil bevorderen, kritiek heeft geleverd op de bio-energiesubsidies en de bijmengverplichting.’

  3. In het recente debat (KNAW-document) valt op dat de toon van het debat hard en somtijds op de man/vrouw gericht is. Waarom lopen de gemoederen bij bepaalde personen zo hoog op?

    ‘Het is mij ook opgevallen dat de reactie op het Visiedocument van de KNAW, hard op de persoon en met alle middelen gebeurde. Dat is niet normaal in wetenschappelijke kringen waar de dialoog op een beschaafde wijze wordt gevoerd. De KNAW en de auteurs van de visie (Martijn Katan, Louise Vet, Rudy Rabbinge, red.) en de diverse referenten hebben die terughoudende en sobere toon vastgehouden ondanks de diverse aantijgingen van criticasters die overigens diverse malen als referent zijn benaderd, doch weigerden. Waarom deze bewoordingen zijn gekozen, is voor mij volstrekt onduidelijk, ik kan er slechts naar gissen. Daarom is het verstandig de criticasters te vragen waarom die heftige en weinig inhoudelijke koers is gevaren.’

Andre Faaij

  1. Bent u een voor- of tegenstander van het inzetten van biomassa voor energiedoeleinden?

    ‘De nieuwste en gezaghebbende energiescenario’s voor de wereld die uitgaan van het vergaande reductie van broeikasgassen, vereisen een inzet van circa 300 EJ biomassa na 2050. De potenties voor inzet van biomassa, een optelsom van afvalstromen, reststromen, goed beheerde bossen, herplanting van marginale en gedegradeerde gronden en de landbouw die betere efficiency combineert met extra biomassaproductie, zijn groot genoeg. Daarbij worden duurzaamheidseisen, zoals verbetering van productiviteit in landbouw en veeteelt en goede ruimtelijke planning om concurrentie met voedsel te voorkomen en effectief broeikasemissies te verlagen, in acht genomen. Dit kan ook belangrijke synergie bieden met rurale ontwikkeling, bodembescherming en duurzame landbouw in het algemeen.’

  2. Valt of staat de transitie naar een biobased economy met de inzet van biomassa voor energiedoeleinden?

    ‘Processen die biomassa om kunnen zetten in biomaterialen, leveren ook altijd energie (warmte, elektriciteit, brandstoffen, biogas of laagwaardige biomassafracties die voor energieproductie geschikt zijn). De meeste toekomstige bioraffinageconcepten die op de tekentafel liggen, leveren vooral energie en fracties aan hoogwaardiger componenten, eigenlijk net als bestaande olieraffinaderijen. Daarnaast is de vraag naar energie uit biomassa (vooral brandstoffen) veel groter dan voor materialen. De huidige aardolie-inzet in de wereld gaat voor circa 10 procent naar grondstoffen en 90 procent in energiedragers (vooral brandstoffen). Die verhouding gaat niet echt veranderen.’

  3. In het recente debat (KNAW-document) valt op dat de toon van het debat hard en somtijds op de man/vrouw gericht is. Waarom lopen de gemoederen bij bepaalde personen zo hoog op?

    ‘Omdat de discussie niet meer op inhoud wordt gevoerd, maar op basis van posities die in dit gepolariseerde debat zijn ingenomen. Partijen die expliciet negatief zijn over bio-energie, kunnen nauwelijks meer terug, gezien de felheid van hun standpunten. Een nuchtere analyse hoe potentieel negatieve neveneffecten van biomassa-inzet kunnen worden voorkomen en hoe de biobased economy duurzaam kan worden gerealiseerd in de tijd, blijft achterwege. Hiervoor is correct wetenschappelijk debat nodig met de beste experts om tafel die feiten, onzekerheden en randvoorwaarden kunnen beoordelen. Juist de KNAW had aan moeten sluiten bij het beste wetenschappelijke werk van dit moment (zoals de IPCC) en zich niet moeten richten op directe beleidsbeïnvloeding. Dat polariseert verder en maakt de KNAW een partij in dit debat in plaats van de onafhankelijke grootheid die zij behoort te zijn.’