Lees verder
Dinsdag 25 februari werd in het Belgische Sint-Niklaas de marktdag ‘Biopolymeren voor Textiel en Industriële toepassingen’ gehouden. Het publiek kon er, in enkele uren, kennismaken met elf bedrijven die actief zijn in de biogebaseerde economie.
Koen Vandepopuliere

Op de Sint-Niklase marktdag mochten elf bedrijven zich in vijf minuten voorstellen. Daarna hadden aanwezigen de mogelijkheid tien minuten met één of enkele van die bedrijven aan tafel te zitten.
Eén van de sprekers was dr. ir. Richard Janssen, New Business Development Manager Europe bij het Nederlandse Reverdia. Hij had het over barnsteenzuur. Dat wordt reeds langer gemaakt, als petrogebaseerd product. In principe zijn de eigenschappen zodanig dat het een alternatief zou kunnen zijn voor een fossiele chemische stof zoals adipinezuur, gebruikt voor de productie van polyesterpolyolen. Deze vormen weer de basis voor polyurethaan, harsen, coatings, lijm en afdichtingsmiddelen. Of nog: voor de aanmaak van weekmakers, of het relatief nieuwe, biodegradeerbare polymeer PolyButyleenSuccinaat (PBS). Echter, fossiel barnsteenzuur wordt in relatief geringe volumes geproduceerd, met een eerder duur productieproces.

Janssen: ‘Daarom is de prijs van dat petrogebaseerde barnsteenzuur is hoog, waardoor concurrentie met het veelgevraagde adipinezuur niet aan de orde is. Wij, echter, pakken uit met het alternatief ‘Biosuccinium’. Dat is een biogebaseerd barnsteenzuur. Daarvan zijn wél voldoende grote hoeveelheden te maken.’

Reverdia doet dat met een technologie waarbij gisten biobarnsteenzuur maken door suikers te fermenteren. Met haar uiteindelijke product ‘Biosuccinium’ acht de firma concurrentie mogelijk met het fossiele barnsteen- en adipinezuur. De prijs is wel nog wat hoger dan die van adipinezuur, maar daar staan enkele voordelen tegenover. Reverdia’s product zou namelijk milieuvriendelijker zijn, door een lagere koolstofvoetafdruk. Op niveau van de chemische stof zelf zou die van Biosuccinium 90 procent lager zijn, die van thermoplastische polyurethaan 55 procent lager, en die van schoenen waarin dat zit zo’n 16 procent lager. Dat heeft voordelen qua marketing.

 

Hulp bij recycleren

Een andere spreker was dr. Roelof van der Meer, New Business Development Manager Functional Additives bij BASF. Hij pakte uit met het gamma ‘Joncryl’-additieven. Daartoe behoren ‘ketenverlengers’, die laagmoleculaire styreenacrylaatcopolymeren zijn. Heel korte polymeertjes, in feite. Ze zijn te mengen met het granulaat of poeder van het biopolymeer, vlak voor de verwerking (bijvoorbeeld spuitgieten of extruderen). De hogere temperaturen bij het verwerken zorgen ervoor dat het additief reageert met de aanwezige polymeerketens, zodat het molecuulgewicht ervan wordt verhoogd.

Van der Meer: ‘Dat is met name interessant bij het recycleren van thermoplasten, dus kunststoffen die bij verhitting plastisch worden, zoals PLA. Zonder zo’n additief zouden bij het recycleren de PLA-ketens veel korter worden, met minder goede eigenschappen tot gevolg. Een passend ketenverlengingsadditief helpt dit probleem te voorkomen.’ Een ander bedrijf op de marktdag, Looplife Polymers, doet net dat: PLA recycleren. Maar of ze daarvoor wel of niet het product van BASF gebruiken, liet van der Meer in het midden.

 

In opmars: r-PLA

Het Belgische Looplife Polymers is opgericht in april 2013. Salesmanager Steve Dejonghe legt uit dat het bedrijf focust op recyclage van PLA (het biopolymeer PolyLActide) tot gerecycleerd PLA (r-PLA). Steeds meer firma’s gaan dat pad op. Reden is dat er een markt voor is: de verkoop van PLA neemt namelijk gestaag toe. Looplife Polymers verwerkt PLA afkomstig van drie kanalen. Eén ervan is post-industrieel (vrij schone PLA). Een tweede is het ‘gesloten lus’-kanaal: materiaal dat op één en dezelfde plaats wordt ingezameld en gerecycleerd. Dat PLA is iets meer vervuild. Tenslotte is er het post-consumer PLA waar grote volumes van te krijgen zijn, maar die vaker een grotere contaminatiegraad hebben. Looplife Polymers levert r-PLA van verschillende kwaliteiten: met verschillende mechanische eigenschappen, met verschillende percentages vervuiling door andere stoffen. Geschikt voor levensmiddelen is het niet, maar wel voor bijvoorbeeld textielvezels.

Een organisatie waarmee de Vlaamse firma samenwerkt, is deze achter muziekfestival Couleur Café. Daar zorgen de concertorganisatoren voor drinkbekers uit, zo melden ze op posters, “plantaardige bekers, 100 procent recycleerbaar”.

Looplife haalt de PLA-bekers op en recycleert ze. Aangezien dergelijke bekers wat vervuild zijn, met drankresten en dergelijke, is de r-PLA niet volledig zuiver: zo zijn er wat zwarte puntjes in te zien. Maar voor sommige toepassingen kan dit geen kwaad. Integendeel: wie dat koopt, krijgt biogebaseerde én gerecycleerde PLA: twéé milieutroeven in plaats van één, dus. Bovendien is de prijs ervan nauwelijks hoger dan die van gerecycleerde polyefinen, en ‘aanmerkelijk goedkoper’ dan deze van primaire PLA-bron, besluit Dejonghe. Hoeveel precies, laat hij in het midden.

 

Nieuwe PHB-telg

Het Japanse Kaneka produceert PHBH, een telg van de bekende PHB (polyhydroxyboterzuur)-biopolymeerfamilie. Het zou geschikt zijn voor een wijd scala aan toepassingen: verpakkingen, zakken, landbouwsector, plastic meubelen, garen, enzovoorts. Kaneka maakt dat product door fermentatie van koolzaadolie. De firma introduceert PHBH nu ook in Europa. Jan Ravenstijn assisteert Kaneka daarbij. ‘PHBH is opvallend goed biodegradeer’, legt hij uit. ‘Het is namelijk composteerbaar in zowel huiselijke als industriële omgeving. Ook zijn er testen uitgevoerd wat betreft de biodegradeerbaarheid in zee: PHBH desintegreert en biodegradeert er volledig en blijkt niet giftig.’

En dan is er nog hydrolyse, een chemische reactie die de kwaliteit van een biopolymeer vermindert. PHBH zou er beter tegen bestand zijn dan biopolymeren als PBS, PLA, PBAT, PBS en PBAT. Tenslotte zou PHBH goed hogere temperaturen weerstaan, namelijk evenzeer als styreenpolymeren.