Lees verder
Als onderzoeksleider Duurzame Chemie bij het VITO werkte Ludo Diels mee aan het recent verschenen rapport (zie kader op pagina 11) dat de Vlaamse overheid moet ondersteunen bij het ontwikkelen van een eigen strategie voor de biogebaseerde economie (BBE). Bovendien omvat het rapport de nodige aanbevelingen voor een geïntegreerd en duurzaam economisch innovatiebeleid.
Yves de Groote

Vlaanderen heeft grote ambities?

‘Vlaanderen wil vanuit zijn visie op nieuw industrieel beleid zeer sterk inzetten op een biogebaseerde industrie en binnen Europa een voortrekkersrol vervullen. De Vlaamse minister-president en tevens minister van landbouw Kris Peeters en Ingrid Lieten, Vlaams minister van innovatie, hebben in 2012 een nota geschreven die aan de basis ligt van het in oktober 2012 verschenen rapport. Om de strategie voor een biogebaseerde economie te kunnen ontwerpen, moeten de troeven waarover Vlaanderen beschikt, bekend zijn. Op grond daarvan kunnen beleidskeuzes worden ontwikkeld. Hoe kan Vlaanderen zijn goede uitgangspositie met een sterke chemische industrie, een beperkte (qua oppervlak, red.), maar erg intensieve en hoogtechnologische land- en tuinbouw en voedingsmiddelenindustrie, en een hoge bevolkingsdichtheid met grote en goed beheerde afvalstromen, optimaal inzetten in de transitie naar een duurzame BBE?’

Hoe staat Vlaanderen er eigenlijk voor wat betreft haar biogebaseerde economie?

‘Uit de studie, die onder meer aan de basis ligt van het rapport, blijkt dat de impact van de BBE in Vlaanderen reeds aanzienlijk is. Bij het analyseren van de economische impact en tewerkstelling – de werkgelegenheid – , bleek dat tot 1,5 procent van de totale Vlaamse brutomarge en 0,8 procent van de totale Vlaamse tewerkstelling gegenereerd wordt door de BBE. Landbouw, bosbouw, de voedingsmiddelenindustrie en de traditionele houtverwerkende industrie zijn niet in deze cijfers meegenomen. Bekijken we enkel de industriële sectoren, dan is de BBE goed voor 9 procent van de brutomarge van de industrie in Vlaanderen en 5,7 procent van de werkgelegenheid. Bovendien groeit de Vlaamse BBE, terwijl het belang van de industrie in de totale Vlaamse economie aan belang inboet.’

Dat ziet er veelbelovend uit?

‘Het voorgaande is maar een kant van de medaille. Door de Europese Richtlijn voor Hernieuwbare Energie gaat nu veel biomassa direct naar energie. Een gelijkwaardige richtlijn als voor hernieuwbare energie ontbreekt voor biogebaseerde producten en materialen. Hierdoor is scheefgroei ontstaan in de balans tussen biogebaseerde energie en biogebaseerde materialen. Dat heeft tot gevolg dat bepaalde grond- en afvalstoffen voor meer hoogwaardigere producten moeilijk verkrijgbaar zijn. Nochtans blijkt dat bepaalde biomaterialen een tot vijf maal hogere toegevoegde waarde en tien keer meer werkgelegenheid kunnen creëren dan bio-energie. In de meeste gevallen zou de energietoepassing nog steeds mogelijk kunnen zijn, maar pas nadat hoogwaardige producten eruit zijn gehaald, of de biomassa in eerste instantie als materiaal is gebruikt. In deze benadering krijgt de koolstof een dubbel en langer gebruik. Uit het oogpunt van de duurzaamheid is dit veel interessanter dan meteen verbranden. Voor economische ondersteuning is voor de toekomst de keuze voor biogebaseerde producten dan ook meer voor de hand liggend dan voor energie. De Europese regelgeving drukt de ontwikkeling nu te sterk in één richting.’

Hoe kijkt u naar regelgeving die hergebruik van afval voor nieuwe toepassingen nagenoeg onmogelijk maakt?

‘Bij het gebruik van biomassa voor materiaal duiken al snel de afvalstromen en bijhorende wet- en regelgeving op. Hierdoor is het hergebruik inderdaad vaak onmogelijk, afhankelijk van de toepassing (bijvoorbeeld in voedingsmiddelenverpakkingen, red.). Daarnaast speelt ook nog iets anders. Als een bedrijf niet in de afvalstroomdiscussie terecht komt, komt deze wel terecht in de foodversusfueldiscussie die volgens mij niet echt een eerlijke discussie is. Politiek-maatschappelijk weegt die wel zeer zwaar.’

Waarom is de discussie niet eerlijk?

‘Dat de voedselprijzen stijgen als de energieprijs stijgt, is een feit, maar de prijs van rijst stijgt evenveel als die van tarwe of mais, terwijl van rijst geen brandstof wordt gemaakt. De enige ethanol die van rijst wordt gemaakt, is sake. De prijsstijgingen hebben grotendeels te maken met speculatie op de wereldmarkt, door partijen die ook agrarische grondstoffen in het vizier gekregen hebben. Dat is een probleem dat we niet oplossen met een discussie over het gebruik van agrarische grondstoffen voor brandstof of voor voeding. Eigenlijk zou er een foodversusfeeddiscussie moeten worden gevoerd. Slechts enkele procenten van mais en graan gaan naar brandstoffen en driekwart van de agrarische productie naar feed (voor vlees- en zuivelproductie, red.). Dit wordt alleen maar erger door een groeiende middenklasse in de opkomende landen. Een laatste punt dat aandacht vraagt, is de voedselverspilling in onze Westerse maatschappij en eveneens in ontwikkelingslanden door een gebrekkige logistiek en stockagesystemen.’

Terug naar het rapport: welke strategie moet worden gevolgd?

‘Een biogebaseerde economie moeten we zien vanuit een sterke voedingsmiddelenindustrie en een intensieve landbouw. Bij de transitie naar een biogebaseerde economie moet het voeden van 9 miljard mensen in de toekomst voorop staan. Dat is meteen ook de drijvende kracht achter de ontwikkeling van waardeketens en gesloten kringlopen. Een verdere intensivering van de landbouw op een duurzame wijze is hierbij een belangrijke voorwaarde om tot aanzienlijk meer biomassa te komen. Voorop staat een optimale balans tussen opbrengst en milieubelasting (water-, nutriënten- en pesticidengebruik), die zo laag mogelijk moet zijn. Intelligent gebruik van de resources kan leiden tot bescherming van het milieu en een hoge opbrengst. Dan volgen natuurlijk de logistiek, de opslag en het verwerken van de verschillende stromen voor de productie van voedingsmiddelen en, parallel hieraan, reststromen op drie niveaus voor een biogebaseerde economie: de agrarische landbouw, de verwerkende industrie en bij de consument. Stro is een mooi voorbeeld voor de agrarische industrie, terwijl melasse uit suikerriet een sprekend voorbeeld voor de voedselindustrie is. De consument creëert afval in de keuken en afvalwater uit het toilet, rijk aan mineralen en koolstof enzovoorts. In het verleden werd dit al op het land gebracht. Voedseloverschotten worden in mijn optiek automatisch grondstof voor de biogebaseerde economie. Vervolgens kunnen voor alle niveaus allerhande (intensieve) processen worden ontwikkeld die leiden tot verschillende biogebaseerde producten, chemische grondstoffen voor materialen en ingrediënten, maar ook voedingssupplementen. Uitsluitend stoffen waar de maatschappij geen weg mee kan, lenen zich bij uitstek voor verbranding en dus uiteindelijk tot energie, dat dan op het einde van de cyclus komt in plaats van op de eerste plaats nu. Energie is in de biogebaseerde economie additioneel en dat is een ander verhaal dan nu. In de toekomst zullen er nog steeds biobrandstoffen nodig zijn voor bepaalde transportmodi, in het bijzonder vrachtverkeer en luchtvaart, omdat batterijen voor dergelijk vervoer te zwaar en te beperkt in energieopslag zijn.’

Wat zijn de andere troeven van Vlaanderen voor een biogebaseerde economie, naast de intensieve agro- industrie?

‘Op het vlak van chemie is Vlaanderen veruit de sterkste regio ter wereld, als we dat uitdrukken in omzet per capita. Ik verwijs hiervoor naar gegevens van essenscia, de Belgische chemische industrie. Het gaat er om dat we een voorlopersrol gaan vervullen op globaal niveau. Ik verwijs hiervoor naar de initiatieven als FISCH van essenscia en Suschem van CEFIC (European Chemical Industry Council). FISCH (Flanders Innovation Hub for Sustainable Chemistry) identificeert, stimuleert en katalyseert innovaties voor duurzame chemie in Vlaanderen en Suschem is het technologische platform voor duurzame chemie in Europa. Een belangrijke vraag is of de chemie zich moet richten op bulk- dan wel nicheproducten. Ik kan daar niet meer op antwoorden dan dat de Vlaamse chemische sector, met name in de havenregio Antwerpen, uitblinkt in het creëren van meer toevoegde waarde. Daarin is Antwerpen groter dan Rotterdam. Ook deze troef moeten we uitspelen. Verder mogen we niet vergeten dat we met de Bio Base Europe (BBE) Pilot Plant in Gent een belangrijke rol vervullen op het vlak van opwaardering van biomassa. De verwerking van de halffabrikaten in de chemie in Antwerpen is een prachtig voorbeeld van een ketenverhaal voor mij. Misschien is de route Gent-Antwerpen nog niet zoveel gebruikt, maar dat gaat in de toekomst zeker meer uitgebouwd worden.’

Welke rol ziet u voor VITO weggelegd en hoe sluit deze aan op BBE?

‘Als we kijken naar de BBE Pilot Plant, is het belangrijk te weten dat directeur Wim Soetaert ook hoogleraar is aan de Universiteit Gent, waar hij hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek doet naar het produceren van bepaalde moleculen uit biomassa via fermentatieprocessen enzovoort. Vanuit BBE verleent hij vooral diensten aan bedrijven op het vlak van opschaling van onderzoek. Naast haar know-how is de sterkte van de pilot plant vooral haar infrastructuur en de wijze waarop hun onderzoekers biomassa kunnen fractioneren en omzetten tot grondstoffen voor verdere verfijningen. VITO begint vanuit de kant van de chemie. De samenwerking met Gent is daardoor zeer interessant omdat zij reeds verwerkte biomassastromen kunnen aanbieden. Bij VITO werken we vooral op het vlak van procesintensificatie door het integreren van conversieprocessen met scheidingsprocessen. Een mooi voorbeeld is de recente oprichting van een bioaromatenplatform tussen Nederland en Vlaanderen. VITO zal hierbij de leiding nemen van een geïntegreerde aanpak van de Vlaamse kennisinstellingen en de bedrijven om lignine om te zetten naar bioaromaten. Er is immers een grote nood in de groene chemie aan dergelijke nieuwe bouwstenen. Een interessant nieuw VITO-project, dat meer op het vlak ligt van duurzaamheid, is bijvoorbeeld het opslaan van CO2 in nieuwe moleculen, waar bij voorkeur duurzame energie zou moeten worden gebruikt (windenergie of energie-overschotten). Dit wordt uitgewerkt in samenwerking met de Universiteit en de haven van Antwerpen.’

Een van de aanbevelingen in het rapport is de oprichting van een Vlaamse Bio-economie Raad. Waarom?

‘Die moet er komen om de industrie, de landbouw, de academische wereld en maatschappelijke organisaties bij elkaar te brengen voor het verder vormgeven van de weg naar een biogebaseerde economie in Vlaanderen, inclusief de regelgeving. Ook moet de raad de initiatieven beter stroomlijnen. We moeten vermijden dat verkeerde investeringen worden gedaan. De Vlaamse kennisinstellingen hebben elk hun eigen expertises die geïntegreerd moeten worden. Door dit goed aan te pakken, zullen sterke projecten kunnen worden uitgebouwd in samenwerking met de industrie. Een belangrijke opdracht van de raad is ook het beter op de kaart zetten van Vlaanderen binnen Europa als biogebaseerde economie. Verder moet Vlaanderen nog meer gaan samenwerken met andere regio’s, naast Nederland of Duitsland, waar overigens al goed mee wordt samengewerkt. We moeten sterk werken aan deze driehoek, maar ook met Wallonië en Noord-Frankrijk, waar veel biomassa beschikbaar is. Gezamenlijk kunnen we het biogebaseerd chemiecentrum van Europa en de wereld worden.’

Kader

Aan het rapport met de lange naam ‘Duurzaam gebruik van en waardecreatie uit hernieuwbare grondstoffen voor de biogebaseerde industriële productie, zoals biomaterialen en groene chemicaliën in Vlaanderen’ zijn in totaal vier experts van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) betrokken. Daarnaast leverden twee experts vanuit de vakgroep Landbouweconomie van Universiteit Gent en een consultant van Clever Consult, gespecialiseerd in de biogebaseerde economie, input. Het volledige rapport (169 pag.), met uitgebreide achtergrondinformatie over de biogebaseerde economie in België (o.a. SWOT-analyse) en Europa, staat op de website van de Vlaamse overheid www.vlaanderen.be en kan daar ook worden besteld.