Lees verder
Het toekomstbestendig maken van de Nederlandse chemische industrie kan alleen als deze kiest voor een radicale innovatie met hernieuwbare grondstoffen. Dat zegt Johan Sanders, emeritus-hoogleraar van Wageningen University & Research.
Pierre Gielen

De chemische industrie in Nederland heeft kunnen floreren dankzij een goede olie-infrastructuur rond Rotterdam en de beschikbaarheid van goedkope energie in de vorm van aardgas’, zegt Sanders. ‘Daarmee had Nederland een strategisch voordeel ten opzichte van veel andere landen in de wereld. Maar die voordelen vallen weg.’

Directe conversie

Een vaak gekozen weg voor ‘vergroening’ van de chemie is het omzetten van biomassa naar grondstoffen die toepasbaar zijn in de huidige, op fossiele grondstoffen gebaseerde chemische processen. Hoewel het betekent dat deze biobased grondstoffen kunnen worden ingezet zonder forse investeringen in de bestaande fabrieken, is dit op termijn niet concurrerend, omdat hernieuwbare grondstoffen en energie relatief duur zijn ten opzichte van andere landen. Windenergie opgewekt op land is goedkoper in landen met veel oppervlak dan windenergie van zee en zonne-energie kan dichter bij de evenaar veel efficiënter worden opgewekt.

De prijs van biomassa naar beneden brengen, is volgens Sanders onvoldoende oplossing voor de lange termijn. ‘De grondstofprijzen hoeven niet met fossiel te kunnen concurreren als conversie naar de gewenste chemicaliën directer en goedkoper kan, waardoor veel minder kapitaal nodig is per ton eindproduct. Dat heeft ook positieve economische consequenties: ‘Minder kapitaalkosten betekent dat de grondstoffen meer mogen kosten, en dat levert werkgelegenheid op: voor de boeren die de biomassa verbouwen en voor de bioraffinaderijen die het verwerken. Met andere woorden: in plaats van kapitaalkosten, betaal je arbeid en daar worden veel mensen beter van. Het leidt niet tot verhoging van de kosten van de eindproducten, maar wel tot meer werk en welvaart.’

Bakens verzetten

Zo’n radicale ommezwaai naar innovatieve processen en producten, zoals nieuwe polyesters en polyamides die wellicht polyethyleen op basis van functionele eigenschappen kunnen vervangen, wordt in de chemische industrie als risicovol ervaren. Het vereist investeringen in onderzoek én investeringen in nieuwe productie-installaties. Dat maakt bedrijven terughoudend, maar is volgens Sanders de enige manier waarop de chemie in Nederland kan overleven. ‘Hopen dat je de bestaande chemische infrastructuur kunt blijven gebruiken om alleen met drop-ins chemie te bedrijven, is een doodlopend spoor. Slaag je er aan de andere kant in om de voordelen van biomassa te benutten en deze direct om te zetten in chemicaliën waar relatief weinig kapitaal voor nodig is, dan kunnen we in Nederland dankzij onze sterke landbouw en kennis van bioraffinage en chemie, de bakens verzetten en overstappen. Dat geldt minstens voor een deel van de chemie. Nu hebben we nog tijd om dat te doen.’

Een CO2-heffing voor de hele keten kan hier voor een doorbraak zorgen. ‘Dat levert van het begin af aan geld op dat in onderzoeks- en innovatiefondsen kan worden gestopt om landbouw en chemie samen te laten innoveren. Waarbij de overheid zich bereid verklaart om mee te betalen aan de noodzakelijke herinvesteringen binnen Nederland voor die ondernemingen die aan deze innovatie bijdragen, om zo de bestaande afschrijvingen te vergemakkelijken. Op die manier stimuleert de CO2-beprijzing innovatie en samenwerking tussen bedrijven onderling en dat komt ook ten goede aan de gehele Nederlandse samenleving.’