Lees verder
Zo’n kwart eeuw geleden teelden boeren, met name in Drenthe, bijgewassen om hun hoofdgewassen aan te vullen. Omdat agrariërs zich puur gingen richten op de laatstgenoemde gewassen, verdwenen de bijgewassen langzaam maar zeker. Tijden veranderen, maar ze kunnen ook terugkomen, getuige de comeback van valeriaan en mariadistel.
Lucien Joppen

‘Beide gewassen zijn niet in zijn geheel van de Nederlandse aardbodem weggevaagd, maar het areaal (circa 200 hectare voor beide gewassen, red.) valt in het niet bij aardappelen, mais of suikerbieten. Het Nederlandse areaal voor aardappelen is alleen al rond de 150.000 ha.’

Jolanda Heistek, werkzaam bij Triple E en Innovatiemanager Biobased Economy & Agribusiness in Drenthe, is nauw betrokken bij de comeback van de gewassen. ‘De aandacht voor valeriaan en mariadistel komt niet uit de lucht vallen. De suggestie om het areaal van deze gewassen uit te breiden, kwam uit de markt. Beide planten bevatten namelijk werkzame bestanddelen (zie kader) die worden verwerkt in natuurlijke supplementen, bijvoorbeeld valeriaan in kalmeringsmiddelen. Er zijn synthetische producten op de markt, maar dit segment is meer prijsgedreven, terwijl consumenten voor natuurlijke producten een hogere prijs betalen. Nu neemt de vraag naar natuurlijke supplementen ook nog eens toe. Kortom, een kans voor tuin- en akkerbouwers om een extra inkomstenstroom te genereren.’

Strengere regelgeving

Nu gebruikt de supplementenindustrie al valeriaan en mariadistel. Deze wordt vaak geteeld in lagelonenlanden. Qua prijs kunnen in Nederland geteelde gewassen vaak niet concurreren met het buitenlandse aanbod. ‘Dat klopt. Echter, ‘we’ zijn in Nederland wel goed in compliance. De industrie krijgt te maken met strengere regelgeving, onder andere over de veiligheid van het product, dat ze in toenemende mate leveranciers zoeken die voldoen aan wettelijke eisen en dit ook documenteren. Zo kan de supplementenindustrie ook aantonen dat ze hun zaakjes op orde hebben.’

En daarmee komt de goed georganiseerde Nederlandse tuinbouw en akkerbouw in beeld, aldus Heistek. Nu is het niet een kwestie van aanplanten, oogsten en leveren aan de supplementenindustrie. Er zijn een aantal voorwaarden voor de commerciële haalbaarheid. Inmiddels hebben vier agrariërs en een tuinbouwer zich aangemeld om mee te doen aan het traject. Dit jaar worden de planten ingezaaid, over drie jaar moet de productie op stoom zijn. Deze samenwerking wordt financieel ondersteund door de regeling ‘Praktijknetwerken’ van het ministerie van EZ.

Van de kas naar de vollegrond

‘De natuurlijke supplementenmarkt is weliswaar geen prijsagressieve markt, maar is – vergeleken met farma – geen vetpot. Dat betekent dat tuinders een bepaalde opbrengst per hectare nodig hebben om het rendabel te maken. Met andere woorden, de opbrengst van de werkzame componenten moet omhoog. Dat kun je voorkomen door uitval te voorkomen en de gemiddelde productie per plant te verhogen. Om de kennis over de productie van inhoudsstoffen op een hoger peil te brengen, is een intensieve samenwerking tussen Innovatieplatform PGA&I (zie kader) en Kanon (Kenniscentrum Agro Noordoost Nederland) opgezet. Vanuit ons netwerk, kennis en kunde brengen we de kassen- en de vollegrondsteelt samen. Waarom? Omdat de jonge plantjes gevoelig zijn in de vollegrond. Als deze hun jeugd in een kas doorbrengen en vervolgens in de vollegrond worden geplaatst, hebben ze een grotere kans om te overleven. Vanzelfsprekend zullen de ‘kasplanten’ wel aan de noodzakelijke stress moeten worden blootgesteld. De truc is om dit op een gecontroleerde manier te doen, zodat de plantjes niet al in de kas het onderspit delven.’

Garens

Naast het oogsten van de werkzame stoffen voor de supplementenindustrie zal ook worden onderzocht of reststromen, zoals stengels, verder kunnen worden verwaard. Er zijn verschillende opties: laten liggen op het land, composteren, verbranden/vergisten. ‘Het spreekt voor zich dat dit niet de hoogste verwaardingen zijn. Vanzelfsprekend zal een deel op het land achterblijven als voedingsstoffen voor de bodem. Een aanzienlijk percentage (het precieze moet nog worden berekend, red.) kan van het land worden gehaald. Daar kunnen mogelijk plantaardige eiwitten uit worden geëxtraheerd voor toepassingen in de verwerkende industrie, bijvoorbeeld food of cosmetica. Ook zouden planteninhoudsstoffen uit de stengels kunnen worden gebruikt in de vezelchemie, als feedstock voor biobased garens. In Drenthe wordt binnen het initiatief Biobased – Agribusiness & Chemie intensief samengewerkt tussen PGA&I en het Applied Polymere Innovations (API) Institute, en Stenden PRE (Hogeschool Emmen), waar men onder meer de productie en de kwaliteit van dit soort garens onderzoekt.’