Lees verder
Eind april vond in het West-Vlaamse Kortrijk een workshop over bioplastics plaats. Vooral kwamen daar tal van opportuniteiten voor biogebaseerde polymeren aan bod. Uit de presentaties kwam naar voren dat met name biopolymeren met extra functionaliteiten goede marktkansen hebben.
Koen Vandepopuliere

De workshop was georganiseerd door CINBIOS. Die organisatie faciliteert netwerken tussen bedrijven en kenniscentra (universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstituten) die bezig zijn met industriële biotechnologie.

Jelle Verspurten opende de workshop. Hij is Business Developer bij de Bio Base Europe Pilot Plant, een Vlaams-Nederlands initiatief dat is geopend in 2012. In deze Gentse site kunnen bedrijven kilogrammen tot tonnen product produceren. Daarbij blijft hun technologie in hun portefeuille.

Daarna sprak Wim Grymonprez, hoofd van het VKC (Vlaams Kunststof Centrum). Dat is een kenniscentrum dat ondersteuning biedt omtrent kunststoffen, met name aan kmo’s (mkb-ondernemingen). Er zijn tal van testen mogelijk, er zijn pilootlijnen, opleidingen en advies (over technische zaken, REACH, eco-labels, normalisatie et cetera). En, uiteraard, bouwt zich daar steeds meer kennis op omtrent biogebaseerde plastics. Een deel, klonk het, zijn de drop-in’s (vervangers) voor bestaande polymeren. Zo blijkt bioPE gelijk aan fossiele PE. Een ander deel zijn de add-on’s: nieuwe polymeren met andere eigenschappen. Biodegradeerbaar, bijvoorbeeld. Of met een hogere gasbarrière, wat ze interessant maakt voor flessen van koolzuurhoudende dranken. Een voorbeeld is het biogebaseerde PEF dat een betere gasbarrière heeft dan PET.

Wat de mogelijkheden voor de toekomst betreft, vertolkte Grymponprez zijn visie als volgt: ‘Plastics zoals PE of PVC? Iedereen kan die leveren. Nee, de grote opportuniteiten zijn te vinden bij biogebaseerde polymeren met nieuwe functionaliteiten. En bij nieuwe additieven. En de beste mogelijkheden liggen bij verpakking van consumptiegoederen, bij technisch textiel, bij vloerbekleding en in de automobielsector.’

 

Looplife, OWS, Beaulieu

Steve Dejonghe is salesmanager van Looplife Polymers. Hij sprak over de recyclage van PLA (zie ook het artikel in Agro & Chemie van maart 2014: ‘Marktdag Biopolymeren. Kort en krachtig’). Na hem kwam Bruno De Wilde, Lab Manager bij OWS (Organic Waste Systems). Hij sprak voor de afdeling BCE (Biodegradeerbaarheid, Composteerbaarheid en Ecotoxiciteit). Die is ‘erkend door alle certificatiebureaus die wereldwijd actief zijn op het vlak van biodegradatie en composteerbaarheid.’ Even later nam Ward Verlinde het woord. Hij is Senior Innovation Manager bij Beaulieu International Group en stelde het technische textielproduct Ökolys voor. Dat is een gronddoek gebaseerd op twee polymeren: één bioafbreekbaar en één composteerbaar. ‘Het beschermt jonge planten tegen onkruid. Na drie jaar begint het te fragmenteren. Uiteindelijk wordt het voedsel voor de planten die het heeft beschermd.’

 

Groei voor WPC’s

Mark Tomeschek richtte in 2000 Beologic op. Dat bedrijf focust op WPC’s (Wood-Plastic Composites). Dat zijn materialen of producten die voor een deel bestaan uit één of meer natuurlijke vezels of melen, en voor een ander deel uit één of meerdere polymeren. Bijvoorbeeld: 50% houtvezels in PVC. WPC’s vallen onder de noemer ‘biogebaseerde mengelingen’. Beologic ís trouwens een menger (compounder). Tometschek vertelde dat de firma in 2000 enkel met PP werkte. In 2002 kwam daar HDPE bij, in 2003 PVC. ‘Vandaag is 90 procent van wat we produceren, PVC. Ik ben er evenwel van overtuigd dat er met de andere kunststoffen véél meer te doen is dan wat vandaag gebeurt’, benadrukte hij. Overigens breidde ook het aantal processen uit. In 2000 hield Beologic zich uitsluitend bezig met injectie. Vandaag zijn er eveneens compounds voor extrusie, co-extrusie, spuitgieten, schuimen, rotatiegieten, masterbatch. Voorts kiest de firma voor een toenemend aantal vezels en melen. In 2000 ging het enkel over houtmeel. Vandaag gaat het ook over vlas, rijstschalen (‘is tegenwoordig enorm populair’), kurk (‘is heel belangrijk geworden’) of kokos.

Tomeschek: ‘We hebben zelfs een klant die koffieprut gebruikt, voor in PVC. Van dat materiaal maakt hij latjes om moestuintjes af te bakenen. Reden is dat slakken blijkbaar een diepe afkeer hebben voor koffieprut, en daarom niet over die plankjes kruipen.’

 

Stijfheid, schoonheid en labels

Als je kunststof vult met om het even welke vezel, ging Beologic’s CEO verder, krijg je meer stijfheid. Tegelijk neemt de impactbestendigheid af. Dit heeft gevolgen voor de mogelijke toepassingen. Tomeschek: ‘Circa 90 procent van ons volume gaat naar terrasplanken. Daarvoor heb je namelijk net die stijfheid nodig en is de impactperformantie minder belangrijk. Maar een stoel uit WPC met veel natuurlijke vezels? Als je erop gaat zitten… krak. Da’s niet interessant.’

In feite, klonk het, zijn er twee primaire verkoopargumenten voor WPC’s. Ofwel gaat het over de esthetische meerwaarde, ofwel over bepaalde mechanische eigenschappen, zoals de stijfheid. ‘We leveren voor terrasplanken met aan de buitenkant een laagje van 0,5 mm dik, met 50 procent hout. Het effect is een soort houtstructuur terwijl het eindproduct even lang meegaat als PVC. Dat is een voorbeeld van esthetische co-extrusie. Anders is het voor balustrades. De kern bestaat dan bijvoorbeeld uit kunststofcomposiet, zodat die stijf is. De buitenkant is een wit laagje PVC of PP. Daar is WPC gebruikt om voldoende stijfheid te krijgen. Voorts leveren we compounds voor bloempotjes, kapstokken, kurkhandvaten, schoenzolen, regentonnen en ga zo maar door.’

 

Rodenburg Polymers

Het Nederlandse Rodenburg Polymers maakt Solanyl. Dat is een polymeer, gemaakt van zetmeel uit met name aardappelschillen. De firma start met een masterbatch die het kan bijsturen qua eigenschappen zodat er verschillende Solanyl-types te krijgen zijn: zo zijn er varianten voor spuitgieten, extruderen, thermovormen, filmblazen. Solanyl heeft eigenschappen die het product tot een alternatief maken voor conventionele materialen als PP, PE en PS. Zelfs de snelheid van degraderen in de natuur is regelbaar. Intussen zijn al heel wat producten uit Solanyl op de markt. Zoals potplantenbakjes die met pot en al de aarde in kunnen, want de pot composteert vanzelf. En voor steeds meer grootschalige bouwprojecten worden buizen ontwikkeld die alleen in de eerste fase van een bouwtraject nodig zijn. Bijvoorbeeld om in te graven en er later elektrische kabels door te trekken. Of peilbuizen om watermonsters te nemen uit dat materiaal.

Terug opgraven hoeft niet, want buizen uit dat materiaal zijn degradeerbaar. ‘Ook werken we aan een vangrail uit biovezelgebaseerde composiet’, stelde Jeroen van Soest, CTO van Rodenburg Polymers. Hij concludeerde dat bouwprojecten en wegeninfrastructuur interessante groeimarkten zijn. Andere toepassingen zijn verpakkingsmaterialen zoals frietzakken en snoepwikkels, promotiecadeautjes, touw voor in de bosbouw et cetera. Enkele types van het polymeer zijn zelfs geschikt om te vergisten: dat levert biogas op en vermindert de afvalberg. Ook recycleren kan, verzekerde Van Soest. En, bijvoorbeeld na enkele keren recycleren, is verbranden een optie. De verbrandingswaarde ligt in de grootte-orde van die van conventionele plastics zoals pvc en ps, besloot hij.