Lees verder
De biobased economy krijgt langzamerhand meer vaart in de primaire sector. Wel zijn concrete ketentrajecten dun gezaaid. De weg naar een (nieuwe) markt is lang en de vooruitzichten niet kristalhelder. ‘Klopt, maar het toenemend commitment, zeker onder het bedrijfsleven, stemt me optimistisch.’
Lucien Joppen

Emmo Meijer, voorzitter van het Greenport Venlo Innovation Center en boegbeeld van Source B., is een belichaming van de biobased economy. Dat wil zeggen, zijn loopbaan (zie cv). Meijer werkte op gebied van R&D-management zowel in de chemie als in de agrofoodsector. Hij zou als geen ander moeten weten hoe de biobased economy moet gaan vliegen.

Op welke termijn voorzie je een kantelpunt?

Lucien: ‘Emmo, dat de biobased economy zijn beslag gaat krijgen, is een gegeven. Het blijkt wel dat dit niet zonder slag of stoot zal gaan, waarbij bepaalde factoren, zie de olieprijs, de boelkunnen vertragen.’

Emmo: ‘Ik denk niet dat er over – pak weg – twintig jaar een overwegend biobased economy zal zijn, getuige de wereldwijde fossiele energievoorraden en de bijbehorende gigantische industriële infrastructuur die daarvoor in het leven is geroepen. Ja, er zijn veelbelovende productgroepen, als verpakkingen, inhoudsstoffen, textiel, bouwmaterialen en chemical building blocks als biobarnsteenzuur of biobutanol. In deze markten hebben biobased alternatieven goede kansen, deels vanuit verduurzaming, deels door hun aantrekkelijke functionele eigenschappen. Voor energie zie ik meer perspectieven voor solar en wind, veel minder voor bijstook van biomassa, waarmee we betere dingen kunnen doen. Met het laatste hebben we onszelf in de voet geschoten, getuige het prijsopdrijvend effect voor bepaalde feedstocks, zoals tot voor kort het geval was met palmolie. Dit betekent wel dat de biobased chemie niet op de bagagedager van de energiesector kan worden ontwikkeld, zoals dat bij de petrochemie wel het geval was. Primaire, gespecificeerde biomassa op voldoende schaal moet daarom beschikbaar komen uit de bestaande landbouw, bijvoorbeeld bietsuiker, of de nieuwe toepassingen, bijvoorbeeld bepaalde inhoudsstoffen, moeten dermate aantrekkelijk zijn dat daarvoor nieuwe teelten worden opgezet.’

Waar zit het grootste knelpunt in het innovatieproces van biobased producten en het traject naar de markt?

Emmo: ‘Een essentiële voorwaarde voor het lanceren van biobased concepten is het optuigen van nieuwe ketens, waarbij de partners zich echt committeren. In de praktijk zie ik de mooiste en meest elegante concepten, maar vaak ontbreekt het contact met- en de route naar de markt. Soms is de technologie te disruptief om de bestaande keten mee te krijgen. Producten die aanzienlijke aanpassingen vergen in de productie bij de verschillende ketenpartners, worden meestal niet met open armen ontvangen. Kortom, het is niet zozeer een kwestie van technologie, maar meer van het opzetten en managen van nieuwe ketentrajecten. Dat is ook het hart van Source B.’

En…, lukt dat?

Emmo: ‘Het is niet iets wat je zo uit de grond kan trekken, ben ik bang. Wat vaak nog ontbreekt, zijn goed gearticuleerde vragen van eindafnemers. Bijvoorbeeld dat BMW stelt dat het een bepaald percentage van haar materialen wil “verbiobasen” en precies aangeeft waar. Zulke vragen worden nog te weinig gesteld. Momenteel is het nog te veel aanbodgedreven. Er is een reststroom waar “we iets mee kunnen doen”. Vaak wordt deze gedachte niet begeleid door een gedegen business plan. Ik zie te veel project aanvragen waarbij niet of voldoende wordt doorgerekend. Dan gaat het al snel een eigen leven leiden. Mijn ogen lichten pas op als bedrijven zich committeren, en niet via een Letter of Support, maar via keiharde euro’s en manuren. Dan wordt er voor elke euro gevochten.’

Lucien: ‘Dat was in het verleden wel anders.’

Emmo: ‘Tja, er is veel subsidiegeld besteed aan innovatie zonder dat de beoogde doelstellingen zijn gehaald. Ik zeg bewust niet verkwist, omdat dat te kort door de bocht is. Er is wel degelijk zinvol onderzoek verricht. Echter, doordat voldoende privaat commitment ontbrak, was een route naar de markt nagenoeg uitgesloten. Anno 2015 is de situatie anders. Bedrijven participeren in cash en kind in innovatieprojecten, soms zelfs meer dan verwacht. In het Greenport Venlo Innovation Center is vrijwel geheel het beoogde projectvolume (30 miljoen euro, red.) weggezet, waarbij de bedrijven meer dan hun steentje bij hebben gedragen. In de komende jaren zullen naar verwachting een flink aantal van deze projecten naar de markt worden gebracht, bijvoorbeeld trajecten waarbij tuinbouwloof wordt verwerkt in papierproducten of de teelt en verwaarding van van vezelgewassen, zoals hennep en vlas.’

Hoe zit het eigenlijk met de aanbodzijde?

Lucien: ‘Emmo, je had het eerder over afnemers die hun vragen beter moeten articuleren. Als voorzitter van het GVIC zit je in het hart van de Noord- en Midden-Limburgse agrarische sector.’

Emmo: ‘De primaire sector zit in een transitie. Het besef is echter nog niet overal doorgedrongen. Ik zie veel ondernemers die denken en handelen binnen bestaande kaders. “Als ik mijn schaal ga vergroten en goedkoper ga produceren, kom ik er wel”. Dat idee. Met de concurrentie van grootschalige tuinbouw uit Marokko of Spanje ga je het daar ook niet mee redden. Anderzijds, moet je je op markten begeven die zich nog moeten ontwikkelen? En met welke partners ga je dan in zee? Ik kan me de koudwatervrees van- en ook wel de trots op het eigen bedrijf goed voorstellen. Dat gezegd hebbende, constateer ik een enorme drive in de Noord- en Midden- Limburgse primaire en verwerkende sector. Het zijn mensen van de zandgrond, gewend om hun eigen boontjes te doppen en hard te werken. Er is geen groot bedrijf dat de kleintjes mee kan trekken, zoals ASML in Eindhoven of DSM in Zuid-Limburg. Dat betekent ook dat het bedrijfsleven minder afhankelijk is als het een keer wat minder gaat bij de “grote broer”.’

Lucien: ‘Daarentegen lijkt het met Chemelot, de chemie en materialensector, crescendo te gaan.’

Emmo: ‘Klopt, de komst van ondernemingen als Sappi (zie elders in dit nummer) of de uitbreiding van de pilot plant van Avantium laten zien dat Chemelot in een flow zit. Dat komt ook omdat de provincie, lees de gedeputeerde Twan Beurskens, zich sterk maakt voor het ontwikkelen van een groenere economie/chemie, met als parels in de ketting InSciTe en het AMIBM. Limburg heeft met haar kennisinfrastructuur en bedrijvigheid goede kaarten om een kennisen valorisatiehub op gebied van biobased te worden, als een spin het web tussen de Eindhoven, Aken en Leuven.’