Lees verder
In Gelderland en Overijssel lopen naar schatting tussen de 350 en 400 biobased projecten. Een teken dat de biobased economy leeft in Oost-Nederland. Met de oprichting van BIC-ON willen de betrokken bedrijven, kennisinstellingen en overheden focus aanbrengen en kritische massa genereren, om uiteindelijk ook een impact te maken op de circulaire economie en ecologie.
Lucien Joppen

BIC-ON is nu al een succesverhaal’, aldus Pieter Verberne, de kersverse programmamanager van BIC-ON (Bioeconomy Innovation Cluster Oost-Nederland). Verberne, die onder meer bij AkzoNobel heeft gewerkt, neemt daarbij wel alvast een voorschot op de toekomst. Het officiële startschot voor BIC-ON werd in de zomer gegeven, maar kent al een aanloop vanaf 2008. Het programma heeft een looptijd tot 2020. ‘Er lopen vanzelfsprekend al projecten – in Gelderland alleen al een kleine 300 – die betrekking hebben op de biobased economy. Het illustreert dat de drie o’s – overheid, ondernemingen en onderzoeksinstellingen – elkaar vinden en samen projecten zijn gestart, bijvoorbeeld het inzetten van eendenkroos als feedstock. Ik besef dat deze projecten uiteindelijk wel moeten leiden tot business en werkgelegenheid. Deze verwachting hebben beide provincies ook uitgesproken. Concreet voorzie ik dat begin 2016 minimaal 20 projecten klaar zijn voor de markt.’

Energie integraal onderdeel

Een project dat een grote kans maakt, is Stexfibers. Een bedrijf dat een bestaande technologie heeft geoptimaliseerd om hoogwaardige vezels te onttrekken aan hennep, die kunnen worden ingezet in combinatie met gerecycleerd katoen of in zijn geheel katoenvezels kunnen vervangen. Zo zijn er momenteel nog zeven initiatieven die begin 2016 op eigen benen moeten staan.

Stexfibers is actief in natuurvezels, een van de vijf domeinen waarin Oost-Nederland wil excelleren. Naast natuurvezels zijn dat slib, mest, verse biomassa en algen (waarover later meer in dit artikel, red.).
Verberne: ‘Het uitgangspunt is een zo hoog mogelijke verwaarding via cascadering, waarbij bioraffinage de sleuteltechnologie is. Energie, de laagst mogelijke verwaarding, speelt daarbij de rol om business cases sluitend te maken. Oost-Nederland heeft veel ervaring met bioenergie (zie het Bio-Energiecluster Oost-Nederland, red.), onder andere met vergisting, verbranding en torrefactie.’

Versnellen

De rol van BIC-ON is om kansrijke projecten in de bovengenoemde domeinen te versnellen. ‘Een belangrijk criterium is de bereidheid van bedrijven om zelf te investeren en dat eindgebruikers meedoen’, aldus Verberne. ‘Dat betekent dat zij kansen zien. Deze ondernemingen kunnen het echter niet alleen. Ze hebben kennis nodig – contact met onderzoeksinstellingen of andere bedrijven – of middelen om hun plannen uit te voeren. BIC-ON heeft de capaciteit om deze projecten te begeleiden en vanuit haar expertise, samen met de projectpartners, biobased waardeketens te ontwikkelen. Financiële impulsen zijn vanzelfsprekend nodig, bijvoorbeeld om productie op te schalen in een pilotplant. Mkb-bedrijven hebben meestal niet de middelen om er zelf in te investeren, en daar ligt een rol voor BIC-ON. Bedrijven kunnen dan bijvoorbeeld vouchers krijgen die toegang geven tot zo’n faciliteit. Daarnaast zullen de provincies voornamelijk in de vorm van revolverende fondsen hun bijdrage leveren, waar – nogmaals – bedrijven hun steentje aan bij moeten dragen: circa 150 miljoen euro op een totaal investeringsvolume van 350 miljoen tot 2020.’

Voedingsbodem voor bbe

BIC-ON heeft grote plannen. Annemieke Traag, gedeputeerde voor Gelderland, verklaarde in 2012 dat Oost-Nederland in Nederland en in Europa ‘erkend moet worden als voedingsbodem waar de biobased economy tot wasdom komt’. Met andere woorden, BIC-ON moet ook het gezicht naar buiten worden. ‘We zijn natuurlijk niet het enige biobased cluster in Nederland’, aldus Peter van den Broek, project- en programmaleiding Biobased Economy Provincie Gelderland. ‘En we opereren ook niet onder een stolp. Oost-Nederland kijkt daarbij niet alleen naar ontwikkelingen die elders in Nederland plaatsvinden, maar richt de blik ook over de grenzen. We zitten op een dik uur rijden van het Ruhrgebiet, een hotspot van chemie en farma. We zien ook kansen in biofarmacie, ook al past dit niet direct binnen de vijf domeinen. We willen ook weer niet te precies zijn, als je begrijpt wat ik bedoel. Zo liggen er zeker kansen voor mkb-bedrijven in onze regio die kennis en/of apparatuur exporteren, bijvoorbeeld op gebied van waterzuivering. Kortom, we moeten focus behouden, maar tegelijkertijd ook kansrijke ‘bijvangst’ niet veronachtzamen.’

Pijler 1: Mest


Van kostenpost tot winstpakker

‘Oost-Nederland is na Noord-Brabant de grootste mestproducent: 22 miljoen ton op jaarbasis. Het kost de boeren tussen de 18 en 20 euro per ton om deze af te laten voeren. De uitdaging is om van deze kostenpost een winstpakker te maken. Jeroen Sluijsmans (GreenTech Alliances) overziet namens BIC-ON de inspanningen om mest te verwaarden. Grote spelers als FrieslandCampina en ForFarmers doen mee, maar ook kleine, innovatieve ondernemingen als Dorset en Wilba. ‘Er zijn in onze regio voldoende Willie Wortel-bedrijven, bijvoorbeeld op gebied van scheidingstechnologieën. Het mooie is dat deze bedrijven elkaar opzoeken om zo tot concrete oplossingen te komen, Het mestconsortium heeft recent een proefinstallatie gebouwd om uit de mest fosfaten en andere mineralen te halen. De fosfaten kunnen worden ingezet als groene kunstmest. Momenteel verdwijnen fosfaten, eindige grondstoffen in het milieu. Dat is zowel ecologisch als economisch niet verstandig. Door de fosfaatkringloop zoveel mogelijk te sluiten, verlaag je ook de CO2-uitstoot in de primaire keten. Een gegeven waar FrieslandCampina bijvoorbeeld geïnteresseerd in is.’

Sluijsmans voorziet dat over drie à vier jaar de mestverwerkingsinstallatie zal zijn opgeschaald. ‘Een decentrale verwerking is veelbelovend. Mest bevat 80 procent water, dus vervoer is kostbaar. Bovendien kan een deel terug naar het land. Waarom zou je dan de rest van hot naar her slepen?’

Pijler 2: Vezels


Andere grondstoffen, hergebruik bestaande stromen

‘Gelderland is door de beschikbaarheid van water en hout van oudsher sterk in de productie van papier en karton. Negen van de 23 papierfabrieken in ons land zijn gevestigd in Gelderland, de helft van de toegevoegde waarde in de Nederlandse papierindustrie wordt hier gerealiseerd.’ Dat stelt Michiel Adriaanse (Kenniscentrum Papier en Karton): ‘De papierindustrie bewandelt twee paden: het kijkt naar alternatieve vezelbronnen, zoals miscanthus of industriële hennep, voor haar producten. Daarnaast werkt het aan manieren om bestaande stromen te hergebruiken. Neem bijvoorbeeld papierrejects, kunststoffen die uit worden geselecteerd. In Nederland is dat op jaarbasis 120.000 ton die momenteel wordt verbrand. Momenteel lopen verkenningen om op basis hiervan WPC’s (wood-plastic composites, red.) te produceren. Een andere optie is om deze te pyrolyseren om zo bijvoorbeeld olie te produceren.’

Adriaanse vervolgt: ‘Slib, afkomstig uit de reinigingsprocessen in de papierindustrie, is eveneens een interessante stroom. Deze bestaat uit vezels en minerale vulstoffen. In plaats van deze te verbranden, worden deze in een nieuw project met een mobiele installatie op lokatie via pyrolyse omgezet in olie en worden de vulstoffen op herinzetbaarheid in de papierindustrie getest.’

Pijler 3: Slib


Reductie en grondstoffenoogst

Slib is net als mest een kostenpost. Moeten de boeren betalen voor de mest, zijn het de waterschappen die de kosten moeten dragen voor het verbranden van slib. Tientallen miljoenen euro op jaarbasis voor de waterschappen in Oost-Nederland. Vandaar dat zij naarstig zoeken naar mogelijkheden om van een kostenpost een opbrengst te maken. Coert Petri (Waterschap Rijn en IJssel): ‘De waterschappen in Oost-Nederland willen allereerst de hoeveelheid slib reduceren met 10 tot 20 procent. Dat kan door tijdens de zuivering het slib om te zetten in biogas. Daarnaast bevat het slib ook grondstoffen die we in het beginstadium van het verwerkingsproces willen ‘oogsten’. Interessante componenten zijn cellulose, fosfaat, stikstof en alginaat. Momenteel doen we dit al met fosfaat, zij het nog op bescheiden schaal (1000 ton per jaar, red.). We willen dit volume op korte termijn vertienvoudigen.’

Het isoleren van alginaten staat volgens Petri nog in de kinderschoenen. Het vindt nu plaats op labschaal, maar het plan is om het concept uiteindelijk gelijk te vertalen naar een commerciële installatie. ‘De papier- en textielindustrie zou een afnemer hiervan kunnen zijn. Ook zouden alginaten kunnen fungeren als additief voor cementdekvloeren, waardoor de uitharding beter verloopt en daardoor met dunnere vloeren kan worden gewerkt.’

Pijler 4: Verse biomassa


Van het land naar business case

Oost-Nederland, een overwegend ruraal gebied, genereert aanzienlijke hoeveelheden aan verse biomassa (bijvoorbeeld reststromen uit de agrofoodindustrie en landschapsbeheer). Binnen de pijler Verse biomassa wordt met verschillende spelers (o.a. AkzoNobel, Dorset, FrieslandCampina, ForFarmers) bepaalde biomassa (gras, mais, reststromen uit land- en tuinbouw) onderzocht op hogere verwaardingen. ‘Momenteel blijft de biomassa op het land liggen of het wordt verbrand’, stelt Ben Langelaan (Wageningen UR). ‘Het idee is om via bioraffinage componenten – eiwitten, suiker, koolhydraten, vezels, inhoudsstoffen – uit die biomassa te isoleren. Om zover te komen, werken we binnen de pijler aan drie platformtechnologieën: conserveren, fractioneren en scheiden/raffinage. Conserveren is essentieel om de kwaliteit van de biomassa te behouden. Vervolgens zul je de biomassa moeten voorbewerken, zeg maar een eerste scheidingsstap, waarna het raffinageproces plaatsvindt.’

Langelaan erkent dat het niet gemakkelijk is om een sluitend businessmodel te ontwikkelen op verse biomassa. Voor alle componenten moet een bestemming en eindgebruiker(s) worden gevonden. ‘We hebben meer trekkers nodig, bedrijven/eindgebruikers die mee willen investeren en werken aan een circulaire economie. Deze moet je in ieder geval niet opzadelen met grote investeringen in het begintraject. Vandaar dat we vanuit Wageningen UR, samen met NIZO en de Universiteit Twente, onder de naam Bionic onze beschikbare onderzoeksinfrastructuur ter beschikking stellen. Wellicht dat we ook nog een aparte pilotfaciliteit gaan bouwen.’

Pijler 5: Algen


Streven naar leidende positie

Algen vormen een veelbelovende feedstock voor tal van biobased producten. Door hun snelle vermenigvuldiging en rijkdom aan eiwitten en oliën hebben ze een bijzonder hoge opbrengst per hectare. ‘Voor commerciële productiesystemen is de uitdaging om algen(componenten) in gewenste volumes te kunnen leveren, met beheersing van de kwaliteit en tegen een concurrerende prijs’, stelt Gülden Yilmaz, innovatiemanager BIC-ON en programmamanager Wageningen UR Food & Biobased Research. Voor nichemarkten zijn hoge kiloprijzen en extractie van celcomponenten geen probleem. Dat ligt anders voor commodities zoals voedsel, veevoer, chemicaliën en energie. ‘Volgens ramingen van Wageningen UR is op termijn een productiekostprijs van circa € 0,70 per kilogram droge stof en bioraffinagekosten van € 0.20/ € 0.80 per kilogram droge stof haalbaar, afhankelijk van het type product.’ Het Wageningse AlgaePARC speelt een belangrijke rol in bovengenoemde kostprijsverlaging. In de laatste vier jaar, met de steun van Provincie Gelderland, EZ en 19 industriële partners, is al een reductie van 50 procent gerealiseerd, aldus Yilmaz.

Binnen de pijler algen willen de betrokken partijen een centrale kennis- en marktpositie verwerven, lees een ‘algencluster’ van technologie-, toeleverende en ketenpartijen in Oost-Nederland. ‘Om dit te kunnen realiseren, zijn we in gesprek met verschillende partijen. Kortom, we timmeren hard aan de weg om een leidende rol te gaan spelen op dit gebied.’