Lees verder
'Avebe is van oudsher een bioraffinagebedrijf waarbij we alles weten van zetmeel. Op gebied van de andere componenten, vooral eiwit en vezels, moeten we een inhaalslag maken. Zeker omdat de vraag naar deze bestanddelen toeneemt.'
Lucien Joppen

Piet Buwalda, werkzaam als Starch innovation manager bij de aardappelverwerkende coöperatie, ziet de vezel- en eiwitfractie vooral als bron voor functionele ingrediënten voor de voedingsmiddelenindustrie. Zo’n 6 tot 7 jaar geleden lanceerde Avebe Solanic, een prijswinnend eiwitisolaat met verschillende eigenschappen (onder andere hoge oplosbaarheid in water, texturerend, plantaardig, allergeenvrij) die het zeer geschikt maken voor de foodsector. Qua functionaliteit en voedingswaarde benadert het hoogwaardige, dierlijke eiwitten, zoals wei-eiwit. Solanic wordt onder meer gebruikt in vleesvervangers en bakproducten.

‘Ook de vezelfractie kunnen we inzetten voor soortgelijke applicaties’, aldus Buwalda. ‘Het zijn ingrediënten die een relatief hoge waarde hebben. Nu neemt de zetmeelfractie wel het grootste aandeel van de gangbare rassen in, zo’n 20 procent droge stof. Eiwit is circa 1,5 tot 2 procent droge stof. Idealiter zou deze hoger liggen zodat we ook meer kunnen verwerken.’

Complex gewas

Dat is ook nodig. In 2015 breidde Avebe de productielocatie in Gasselternijveen al uit met een factor vijf omdat de vraag naar plantaardige eiwitten vanuit de voedingsmiddelenindustrie toeneemt. Momenteel haalt Avebe circa 500 kilo droog gewicht aan aardappeleiwit van een hectare (de co̦peratie heeft meer dan 60.000 ha tot haar beschikking, red.). Deze productie kan worden verhoogd door nieuwe aardappelrassen waarvan de balans Рzoals Buwalda het uitdrukt Рmeer overhelt naar eiwit en vezels.

Michiel Klaassen, als docent-onderzoeker verbonden aan Aeres Hogeschool (voorheen CAH Vilentum), heeft hiervan zijn promotie-onderzoek gemaakt dat hij uitvoert bij de vakgroep plantenveredeling van Wageningen University & Research. Hij kijkt daarbij vooral naar de mechanismen in de aardappel die zorgen voor de aanmaak van eiwit. ‘We weten inmiddels welke kandidaat-genen er zijn. Vervolgens moeten we nog een selectie maken. De aardappel is een heel complex gewas, met uiteenlopende DNA-profielen per ras’, aldus Klaassen.

Resistente varianten

Via de veldproeven die Avebe uitvoert met verschillende aardappelgewassen krijgt Klaassen een schat aan gegevens, zo ook over de rassen die verhoudingsgewijs veel eiwit produceren. ‘Zoals Piet al aangaf, is de bandbreedte aan droge stof tussen de 1,5 en 2 procent. Het zijn dus rassen die tegen de 2 procent eiwit opleveren. Je zou zeggen: “dan nemen we die rassen.” Echter, dan zijn we er nog niet. Uiteindelijk zullen sommige van deze rassen, al dan niet in combinatie met andere, laageiwithoudende rassen, moeten worden gekruist. Immers, het eiwitgehalte is slechts een factor. De resistentie tegen schimmels, virussen en andere opbrengstbeperkende factoren is minstens zo belangrijk. Deze bepalen immers in hoge mate de opbrengst per hectare, zowel voor de aardappel als de individuele componenten.’

Het onderzoek van Klaassen duurt nog twee jaar. De eerste ‘eiwitaardappelen’ zullen nog minstens 7 tot 10 jaar op zich laten wachten. ‘Veredelingsprogramma’s vergen nu eenmaal de nodige tijd’, aldus Buwalda. ‘In ieder geval zijn er al de nodige verrassingen uit het onderzoek gekomen. Welke kan ik helaas niet zeggen.’