Lees verder
Voor een efficiënte groei in biobased R&D en productontwikkeling en het verkrijgen van een sterke marktpositie is samenwerken in een krachtig netwerk essentieel. ‘We kunnen het niet meer alleen provinciaal of nationaal indelen, maar zullen ook moeten kijken naar ontwikkelingen over de grens’, vindt Prof. Dr. Emmo Meijer.
Kelly van Bragt

Als boegbeeld van de Provincie Limburg op het gebied van Biobased Economie heeft Meijer een actieve rol binnen het consortium Source B. Dit platform brengt enkele belangrijke partijen in Limburg (Brightlands Campus Greenport Venlo, Brightlands Chemelot Campus, Universiteit Maastricht en Provincie Limburg) bij elkaar om biobased projecten in Limburg op elkaar af te stemmen en ontwikkelingen te faciliteren.

Sinds april 2017 is Meijer ook het boegbeeld van de Topsector Chemie, waardoor hij onder meer de belangen van het zuiden kan behartigen in het Haagse. ‘De ontwikkelingen in de biobased economy gaan snel, zowel nationaal als internationaal. Daar moet aansluiting bij gezocht worden’, vindt Meijer. Het consortium Source B heeft een groot netwerk, met name in de Euregio. Door deze contacten warm te houden en op het juiste moment in te zetten, kunnen mogelijkheden makkelijker vertaald worden naar concrete samenwerkingen.

Industriële drempel

Er is veel kennis en kunde op gebied van biobased aanwezig in Europa, veelal georganiseerd rondom dezelfde thema’s in de biobased economy. Maar biobased producten afzetten op een grote, internationale markt is een risicovolle onderneming met enorme investeringen. Toegegeven, er zijn al bedrijven, zoals Reverdia of GFBiochemicals, die produceren voor de markt. Maar voordat we écht kunnen spreken over een commerciële biobased sector, zijn we wel een aantal jaar verder, aldus Meijer. ‘We moeten dan ook niet te snel willen gaan met biobased. De huidige ontwikkelingen op dit gebied zijn slechts één van de transities in het hele palet van de circulaire economie, ook op Europese schaal. We kunnen beter kleinschalig beginnen en alle opschalingsstappen doorlopen. Daarmee worden de risico’s verkleind, zowel wat betreft productie als markt. Stapje voor stapje zullen zaken moeten worden neergezet en kan er worden opgeschaald naar commercieel niveau.’

Opschaling

‘We zien in Limburg interessante initiatieven ontstaan’, zegt Meijer. Zo komt er een innovatiefaciliteit voor decentrale bioraffinage, BioTreat Center (BTC), in Greenport Venlo. Als bepaalde routes succesvol zijn, kan opschaling plaatsvinden naar grotere pilot-installaties, eventueel bij Chemelot InSciTe op de Brightlands Chemelot Campus. Een mooi voorbeeld van opschaling is ook Avantium, die een pilot plant heeft op de Chemelot Campus. Zij hebben het hele voortraject van opschaling doorlopen voor de ontwikkeling van biopolymeren voor flessen en andere toepassingen en zijn nu in het stadium dat het grootschalig neergezet kan worden. Het is volgens Meijer met name belangrijk aansluiting te vinden met partners die beschikken over complementaire infrastructuur, kennis en kunde. Concrete voorbeelden van bestaande internationale samenwerking zijn Triple F en AMIBM, een cross-border onderzoeksinstituut met als belangrijke partners Maastricht University, RWTH Aachen University en Fraunhofer IME.

Nationaal versus Europees beleid

Hoe lastig is het om projecten op te zetten in grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden? Meijer: ‘Wetenschappers werken sowieso wel met elkaar samen, ook over de grens. Maar veel publieke initiatieven die in Nederland worden genomen op het gebied van R&D, worden veelal door het nationaal beleid bepaald. Source B is niet aan bestaande kaders gebonden en kan zelf bepalen welke ontwikkelingen in regio Zuid worden gestimuleerd en bij welke Europese programma’s we aansluiten.’ Meijer benadrukt dat er wel degelijk een duidelijke verschil is in beleid tussen de landen binnen Europa. Zo investeert Duitsland ontzettend veel in kennis en innovatie. In Vlaanderen is er meer focus in de aanpak van biobased onderzoeksprogramma’s. Nederland zit daar tussenin. In Nederland werken we volgens Meijer te vaak met een te korte horizon: ‘Het gebied is relatief jong en iedereen is zich nog aan het oriënteren. In de biobased economie moet er lange termijn gepland worden. Dan heb je het al snel over 10 tot 15 jaar, en dat gebeurt in Nederland veel te weinig.’

Kanteling

Een ander heikel punt vormt de nationale wet- en regelgeving. Potentieel interessante grondstoffen worden bijvoorbeeld als “afval” getypeerd en kunnen daardoor niet verder worden verwerkt. Een voorbeeld zijn reststromen gecontamineerd met landbouwbestrijdingsmiddelen, terwijl er wel voldoende kennis is om zulke stromen op te schonen en weer inzetbaar te maken. ‘We moeten meer toewerken naar een Europese regelgeving om biobased productontwikkelingen te versnellen’, denkt Meijer. Langzaam aan zien we volgens Meijer wel een kanteling van een nationaal naar een Europees beleid. ‘In internationale subsidieprogramma’s zoals Horizon 2020 staan maatschappelijke uitdagingen centraal. Dat was voorheen in de Topsector Chemie en de andere topsectoren niet zo georganiseerd, maar dat verandert nu. ‘Door de internationale programma’s wordt het Nederlandse beleid toch beïnvloed door het Europese landschap. Internationalisering, op gebied van samenwerking, beleid, wet- regelgeving, lijkt dus een essentiële voorwaarde te zijn voor een transitie van chemische industrie naar biobased.’