Lees verder
Reststromen, zoals GFT-afval, bermmaaisel en tuinbouwloof worden soms over honderden kilometers vervoerd om afzonderlijk verwerkt te worden. Op het Biobased Economy Park in Deurne komen – zo is het plan - alle reststromen biomassa uit de regio bij elkaar en worden met verschillende technieken verwerkt tot groene energie en groene producten. De ontwikkeling van het Biobased Economy Park (BBE Park) wordt gesteund door het SRE in het kader van het Europese BioenNW-project, gericht op het lokaal produceren van bio-energie.
Joost van Kasteren

De gemeente Deurne vormt het hart van de Brabantse Peel, een uitgestrekt hoogveengebied in Zuid-Nederland en Belgie, waar vanaf eind 19e eeuw op commerciële schaal turf werd gewonnen. Daarbij werd eerst de bovenste laag ‘grauwveen’ afgegraven, waarna turfstekers met langgerekte steekschoppen het zwartveen losstaken en te drogen legden. Naast turf als brandstof werd ook turfstrooisel geproduceerd (grauwveen) dat onder meer werd gebruikt als vervanger van stro in stallen, als fundering voor wegen die op slappe grond werden aangelegd en later ook als tuinturf en potgrond. Dertig jaar geleden sloot de laatste turfstrooiselfabriek zijn deuren, overigens lang nadat de winning van turf als brandstof was gestopt.

De lange traditie van de regio Peelland als leverancier van biobrandstof en groene grondstoffen krijgt nu een vervolg in het Biobased Economy Park (BBE Park) dat door Energyport Peelland (EPP) wordt ontwikkeld. EPP is een coöperatie die tot doel heeft om Deurne en omgeving energieneutraal te maken. De leden krijgen gegarandeerd groene stroom – die nu nog grotendeels wordt ingekocht. Met de opbrengst worden projecten ontwikkeld, waarmee de regio op den duur in de eigen energiebehoefte kan voorzien, zoals het project Zon op School, een educatief project waarbij 18 basisscholen in de regio zijn voorzien van zonnepanelen en een lespakket de kinderen kennis laat maken met energie en klimaat.

 

Nieuwe bedrijvigheid

Het Biobased Economy Park is een van die projecten en is ingestoken door een aantal ondernemers binnen de Industriële Kring Deurne. Een van die ondernemers is Iwan Gijsbers, directeur van ROBA, een bureau voor analyse en expertise. ‘Op een gegeven moment kwam de vraag op of we reststromen, die nu vaak voor veel geld worden afgevoerd om elders verwerkt te worden, zelf als hernieuwbare energiebron en/of biobased grondstof tot waarde kunnen brengen in de eigen regio. Dat past in de doelstelling van EPP van een energieneutrale regio, maar zou bovendien de nodige kansen bieden voor innovatie en nieuwe bedrijvigheid in de groene grondstoffen economie.’

Voor de verdere ontwikkeling van het idee kwam EPP terecht bij het SRE, het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, dat zich onder meer toelegt op het aanjagen en verbinden van projecten en partijen op het gebied van energiebesparing en duurzame energie (zie kader). Jan Westra, adviseur Biobased New Energy bij SRE: ‘Het initiatief van Energyport Peelland is niet het enige. Ook elders zien we initiatieven om reststromen in te zamelen en tot waarde te brengen op basis van de lokale beschikbaarheid van en afzetmarkten voor biomassa. Er zijn ook steeds meer technische mogelijkheden om die reststromen lokaal te bewerken. Samenwerken in de lokale biomassaketen is een absolute voorwaarde voor het welslagen van zulke initiatieven. Wat dat betreft is de uitgangssituatie in Deurne met een energiecoöperatie als initiatiefnemer veelbelovend. Het gaat namelijk om meervoudige waardecreatie. Financieel voordeel voor lokale partijen, ecologisch voordeel door het vergroenen van energievoorziening en de productie van biobased grondstoffen én sociale meerwaarde doordat partijen elkaar vinden om een positieve bijdrage te leveren aan de gemeenschap.’

 

Bewezen technieken

Het Eindhovense adviesbureau Ingenia heeft onlangs de haalbaarheid onderzocht van het BBE Park Deurne. ‘Daaruit blijkt dat er jaarlijks voldoende reststromen vrijkomen in de regio om te profiteren van de ‘economies of scale’ van de verwerkingsinstallaties’, zegt Thijs Adriaans, adviseur bij Ingenia uit Eindhoven en samensteller van de haalbaarheidsstudie. Uit diezelfde studie blijkt dat het verwerken van die reststromen tot groene energie en biobased producten economisch haalbaar is. In eerste instantie gaat het om relatief eenvoudige producten, zoals stalstrooisel, compost, briketten en droge mestkorrels. Adriaans: ‘We gaan uit van technieken die zich bewezen hebben op een schaal van 100.000 ton, maar de technologische ontwikkeling gaat snel. Op termijn kun je ook denken aan meer geavanceerde producten zoals bouwmaterialen en bioplastic.’

Het is de bedoeling dat het BBE Park in Deurne zich ontwikkelt tot een broedplaats voor de biobased economy in de regio. Een dynamisch geheel dat zich richt op innovatie, experimenteren met nieuwe technieken en nieuwe producten en het aantrekken van nieuwe (markt)partijen. Voor nu is gekozen voor een drietal technische ‘routes’ die op het BBE Park bij elkaar komen: vergisten, zeven en persen en biologisch drogen.
Bij vergisten worden GFT, maaisel en tuinbouwloof omgezet in biogas, dat vervolgens wordt opgewerkt tot ‘groen gas’ met dezelfde eigenschappen als aardgas. Gijsbers: ‘Dat kun je in het regionale gasnet stoppen, maar het is waarschijnlijk economisch interessanter, om het als bio-CNG – gecomprimeerd aardgas – te verkopen. De energie-inhoud van CNG is vergelijkbaar met diesel en vooral in het wegtransport, maar ook in de binnenvaart is er veel belangstelling voor dit schone alternatief.’

Biogas bestaat uit een mengsel van vooral methaan en CO2. Bij het opwerken van biogas naar aardgas of CNG komt dan ook relatief schone CO2 vrij die gebruikt kan worden in de glastuinbouw om de planten beter en sneller te laten groeien. ‘Ook dat is bewezen technologie’, zegt Adriaans. ‘Steeds meer vergistingsinstallaties leveren zuivere CO2 aan glastuinders in de regio.’

 

Lagere transportkosten

De genoemde reststromen – GFT, tuinbouwloof en maaisel – worden nu ook verwerkt. Zo wordt het GFT-afval in de regio verwerkt door afvalbedrijf Attero, dat er compost van maakt. Het tuinbouwloof uit de glastuinbouw wordt nu naar buiten de regio afgevoerd om gecomposteerd te worden. Dat kan overigens pas nadat de touwtjes en klemmetjes die tijdens de teelt de planten op hun plaats hebben gehouden, zijn verwijderd en bermmaaisel wordt vaak gebruikt voor covergisting met mest.

Gijsbers: ‘Door het materiaal lokaal te verwerken hoef je minder afstanden af te leggen. Dat betekent minder brandstofgebruik en dus ook minder CO2-uitstoot. Maar het betekent ook dat partijen bereid moeten zijn om het over een langere periode aan ons te leveren en niet ieder jaar op zoek te gaan naar de hoogste bieder. Als neutrale ketenregisseur proberen wij, als Energyport Peelland, de verschillende partijen aan elkaar te binden op zo’n manier dat iedereen er profijt van heeft.’

 

Strooisel

Terug naar het Biobased Economy Park: Wat overblijft na de vergisting van het groenafval is digestaat, een product dat voor bijna tachtig procent uit water bestaat. Het plan is om dat te composteren en de compost vervolgens in een trommelzeef – de tweede technische route – te scheiden in een fijne en een grove fractie. De fijne fractie kan als stalstrooisel worden gebruikt ter vervanging van zaagsel, stro of zand. Bij het composteren kan de temperatuur in het materiaal oplopen tot 70 a 80 graden, waardoor het strooisel vrij van ziektekiemen is. De grove fractie wordt geperst tot pellets of briketten, die als biobrandstof kunnen worden afgezet in de regio. Bijvoorbeeld voor het verwarmen van stallen of voor het leveren van proceswarmte in het midden- en kleinbedrijf in de regio. Gijsbers: ‘Als een ketel veel uren draait, is de inzet van biomassa als vervanger van aardgas al gauw rendabel te maken.’

De warmte die tijdens het composteren vrijkomt, kan worden gebruikt voor drogen – de derde (optionele) technische route. In de haalbaarheidsstudie is gerekend met het biologisch drogen van de grijze fractie uit huisvuil voordat die in de afvalenergiecentrale wordt verbrand. ’Biologisch’, omdat de warmte niet wordt geproduceerd door fossiele brandstoffen, maar dankzij de onvermoeibare inzet van miljoen micro-organismen. Hoe droger de grijze fractie wordt, hoe efficiënter de verbranding in de energiecentrale, dus hoe meer kilowattuur er geproduceerd kan worden. Ook is gerekend met het gebruik van de composteringswarmte om dierlijke mest om te zetten in makkelijk te exporteren mestkorrels.

 

Droge mestkorrels

De mest die op het Biobased Economy Park wordt aangevoerd, wordt dus niet vergist. ‘In principe zou dat heel goed kunnen’, zegt Adriaans, ‘vooral in combinatie met groenafval. Maar na het vergisten hou je nog bijna 90 procent van het aangevoerde materiaal over in de vorm van digestaat. Volgens de wet geldt alles wat uit de mestvergister komt als mest. Het groenafval verhoogt daarmee netto de hoeveelheid mest die tegen hoge kosten moet worden afgezet. Daarom zetten we in op het vergisten van andere stromen, zoals GFT, in combinatie met het opwerken van biogas tot transportbrandstof en composteren. De warmte die vrijkomt bij composteren kunnen we gebruiken om mest, huisvuil of eventueel nog andere producten te drogen.’

Als er dierlijke mest die op het BBE Park wordt aangevoerd, is deze dus elders al voorbewerkt. Gespecialiseerde bedrijven scheiden de mest in een dunne en een dikke fractie. De dunne, vloeibare, fractie wordt verder ingedikt en wordt als nitraatrijke mestvoeding uitgereden over akkers en weiden. De dikke, steekvaste fractie heeft een drogestofgehalte van 30 procent en bevat het grootste deel van het fosfaat uit de mest. Omdat er een wettelijke limiet is aan de hoeveelheid fosfaat die in Nederland mag worden afgezet, gaat een groot deel van de ingedikte mest de grens over –tot diep in Frankrijk en Duitsland. Gijsbers: ‘Door de ingedikte mest verder te drogen, nemen het volume en het gewicht af, waardoor je flink kunt besparen op de transportkosten. Dan wordt het zelfs rendabel om de mestkorrels af te voeren naar tekortgebieden, waar akkerbouwers bereid zijn om ervoor te betalen.’

 

Alleseters

‘De technische uitdaging is’, aldus Adriaans, ‘om de drie technische routes qua schaalgrootte optimaal op elkaar af te stemmen. Bepaalde stromen, zoals het GFT-afval uit de regio, willen we in principe helemaal verwerken, maar dat betekent dat je andere stromen, zoals dierlijke mest, niet helemaal kunt verwerken. Daarnaast is het belangrijk dat de installaties verschillende stromen kunnen verwerken. De vergister bijvoorbeeld zal het grootste deel van het jaar GFT verwerken, maar rond november komen grote hoeveelheden tuinbouwloof vrij als de glastuinbouwbedrijven hun kassen leeghalen. Daarom zoeken we naar alleseters; installaties waarmee je flexibel en met zo min mogelijk verlies van rendement kunt inspelen op het wisselend aanbod aan reststromen.’

Volgens plan zal het Biobased Economy Park over een jaar of twee 100.000 ton aan reststromen verwerken (zie tekening) tot een reeks producten, variërend van vloeibaar gas en CO2 tot stalstrooisel, compost, briketten en brandstof voor de afvalenergiecentrale. Zoals gezegd is het economisch net haalbaar, maar tegelijkertijd is het wel een enorme stimulans voor duurzame ontwikkeling in de regio.

 

Besparingen

Volgens berekeningen van Adriaans komt de directe besparing aan (fossiel) aardgas overeen met acht miljoen kubieke meter per jaar, hetgeen overeenkomt met een reductie in de uitstoot van CO2 met minimaal 14.500 ton. Dankzij minder transportkilometers wordt ook nog eens 4,5 miljoen liter dieselolie bespaard en dat komt overeen met 8.500 ton minder CO2-uitstoot.

Naast het vervangen van fossiele door duurzame brandstof levert het Biobased Economy Park ook de nodige grondstoffen op. In eerste instantie zijn dat vooral strooisel en droge mestkorrels, maar op termijn wordt ook gedacht aan plaatmateriaal voor de bouw en aan bouwstenen voor bioplastics. Nog een stap verder is de productie van chemicaliën, bijvoorbeeld natuurlijke gewasbeschermingsmiddelen uit het loof van tomaten- en paprikaplanten. Reden om ook de chemische industrie in een vroeg stadium bij de plannen te betrekken.

Al met al lijkt er een mooie toekomst in het verschiet te liggen voor een BBE Park waar reststromen uit de regio tot waarde worden gebracht. De haalbaarheidsstudie laat zien dat het plein economisch haalbaar is en een forse stimulans betekent voor duurzame regionale ontwikkeling. Bovendien is er een locatie beschikbaar, die aan alle eisen, inclusief eisen voor een milieuvergunning, lijkt te voldoen. Gijsbers: ‘Het belangrijkste is dat de potentiële partners enthousiast zijn en bereid om een deel van de geschatte investeringskosten van 20 miljoen euro op te brengen. Daardoor wordt het ook voor financiële instellingen zoals banken interessant om deel te nemen. Als alles gaat zoals ik hoop dat het zal gaan, zouden we in de loop van volgend jaar de eerste spade in de grond kunnen steken.’